21399 |
verkeren |
vrijen:
vrijen (Q086p Eigenbilzen)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20367 |
verkering hebben |
vrijen:
vrijen (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen,
Q086p Eigenbilzen,
Q086p Eigenbilzen)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)] || verkering; regelmatige omgang met een persoon van het andere geslacht [sjans, verkeer, aanspraak] [N 115 (2003)], [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18002 |
verkleumd |
verkild:
verkild (Q086p Eigenbilzen),
verkleumd:
verklamd (Q086p Eigenbilzen)
|
hij was gans verkleumd van de kou [ZND 28 (1938)] || verstijfd van kou [verkild] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28948 |
verknippen, versnijden |
versnijden:
vǝrsnęjǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
Door verkeerd knippen het te maken kledingstuk bederven. [N 62, 24; MW]
II-7
|
18074 |
verkouden |
verkoud:
ich bin vərkad (Q086p Eigenbilzen),
verkad (Q086p Eigenbilzen)
|
ik ben verkouden [ZND 34 (1940)] || Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
kou:
də sols ənə kā pakkən (Q086p Eigenbilzen),
ich hab ənə ka op de broos (Q086p Eigenbilzen)
|
ge zult een kou vatten [ZND 34 (1940)] || Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|
18850 |
verlegen (zijn) |
verlegen:
verlègen zien (Q086p Eigenbilzen)
|
niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23374 |
verpachte banken |
banken:
De Bank (Q086p Eigenbilzen),
baronsbanken:
de baronsbank (Q086p Eigenbilzen)
|
De kerkbanken waarvan de plaatsen aan parochianen verpacht werden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23249 |
verplichte feestdag |
verplichte feestdag:
verplichte feesdoag (Q086p Eigenbilzen),
verplichte feestdag (Q086p Eigenbilzen)
|
Een geboden, verplichte feestdag [festerandach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24997 |
verpulveren |
verpulveren:
verpulveren (Q086p Eigenbilzen)
|
tot poeder maken of worden [miezelen, verpulveren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|