| 23968 |
aanstoot |
ergernis:
ergernis (Q086p Eigenbilzen)
|
Ergernis, aanstoot [aring]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 18970 |
aanstoot geven |
aanstoot geven:
oanstoot géve (Q086p Eigenbilzen)
|
Ergernis/aanstoot geven. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 33895 |
aanwassen op de tanden |
haken:
hē̜k (Q086p Eigenbilzen)
|
Knobbelvormige aanwassen op de tanden. Als de wrijfvlakken van de beneden- en bovenkaak elkaar niet geheel dekken, ontstaan door de ongelijkmatige afslijting scherpe haken op de hoektanden. Zij komen vooral voor vanaf zevenjarige leeftijd en ontwikkelen zich het sterkst als het paard negen jaar oud is. [JG 1b, 1c, 2c; N 8, 91]
I-9
|
| 18813 |
aanwijzen |
wijzen:
wezen (Q086p Eigenbilzen)
|
arm en hand uitstrekken naar iets of in de richting van iets om er de aandacht op te vestigen of om het te tonen [duiden, wijzen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 22783 |
aap |
aap:
ənən aop (Q086p Eigenbilzen)
|
Aap. [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
| 33159 |
aardappel |
aardappel:
`jatapǝl (Q086p Eigenbilzen),
jarpǝl (Q086p Eigenbilzen),
īǝrapǝl (Q086p Eigenbilzen),
jalpel:
jalpǝl (Q086p Eigenbilzen)
|
Solanum tuberosum L. De algemene benaming voor het gewas en het produkt. Voor het lemma Aardappel is, naast de vragenlijsten voor het enkelvoud, ook gebruik gemaakt van opgaven voor het meervoud en voor samenstellingen. Voor vormen als jappel, jarpel, jatappel, ja(r)dappel is geen afzonderlijk type geconstrueerd. Ze zijn ondergebracht bij het type aardappel. Elper is opgevat als een metathesis-vorm van de variant erpel; en zo is ook jalper een metathesis van jarpel, zoals kelver voorkomt naast kervel en zulker naast zurkel. Indien niet uitdrukkelijk aangegeven, is het voor de varianten van de typen crompîre en grompeer niet uit de opgaven zelf op te maken of deze eind- dan wel begin-accent hebben. Volgorde in het type aardappel (V staat voor een klinker): 1. -rdVp- (-rtVp-) 2. -dVp- (tVp-) 3. -rVp- 4. -rp- (-rǝp-) 5. -p-. [N 12, 1-4; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17; L 1, a-m; L 1 u, 120; L B2, 354; L 2, 14; L 32, 4; L 34, 8; L 35, 77; L 43, 8; Lu 1, 17; R 3, 27; S 1; Gwn 9, 1; monogr.; add. uit N 18, 64; N M, 15-18; A 21, 1f]
I-5
|
| 22461 |
aardappelfooi |
aardappelfeest:
jalpelfees (Q086p Eigenbilzen),
Aardappel is jalpel.
jalpelfees (Q086p Eigenbilzen)
|
het feest dat gehouden werd als de aardappels gerooid waren [petrasfooi, erpellast, erpelfooi] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
| 33165 |
aardappelloof |
loof:
lō.f (Q086p Eigenbilzen)
|
De bladeren van de aardappelplant. Ze worden na de oogst bijeengeharkt en verbrand; zie het lemma Aardappelloof Verbranden. Het regelmatig bepalend deel aardappel-, als eerste element in samenstellingen, is hier weggelaten. Bij het woordtype stro geeft de zegsman van L 386 op: "als het droog is". [N 12, 6; JG 1a, 1b, 2c; L 1, a-m; L 30, 34a; S 22; monogr.]
I-5
|
| 33210 |
aardappelloof verbranden |
verbranden:
vǝrbranǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
De bladeren van de aardappelstruiken worden in het veld op een hoop gegooid en, als ze voldoende gedroogd zijn, verbrand. [A 45, 27c; monogr.]
I-5
|
| 33482 |
aardbei |
ebber:
ēͅbər (Q086p Eigenbilzen),
ɛbər (Q086p Eigenbilzen),
è van Fr. père
èber (Q086p Eigenbilzen)
|
[DC GV (1935) M] [ZND 19A (1936)]De bekende, fris smakende rode vrucht van de aardbeienplant (aadbissem, aardbeer, aardbees, jaarbees, aardbezie, freis). [N 82 (1981)]
I-7
|