22374 |
wippen |
wippen:
wippe (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
/
wippen (Q086p Eigenbilzen)
|
/ [SND (2006)] || op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
25093 |
wisselen |
wisselen:
wisselen (Q086p Eigenbilzen)
|
onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25174 |
wisselvallig weer |
veranderlijk (weer):
het wèèr ès veraanderlik (Q086p Eigenbilzen)
|
nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18290 |
wit halsboordje |
bandje:
bensjə (Q086p Eigenbilzen)
|
wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
19435 |
wit zand, stooizand |
zavel:
zoavel (Q086p Eigenbilzen)
|
De witte stof die vroeger op de vloer gestrooid werd (zand, wit zand) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23669 |
witte donderdag |
witte donderdag:
witten donderdeg (Q086p Eigenbilzen),
witten donnerdeg (Q086p Eigenbilzen)
|
De donderdag in de week vóór Pasen, Witte Donderdag [jreune dónnesjtiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18178 |
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen |
kroezelmuts:
krusəlmeͅts (Q086p Eigenbilzen)
|
muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18616 |
witte kanten muts zonder sierkrans |
kapmuts:
kapmeͅts (Q086p Eigenbilzen)
|
muts, witte kanten ~ zonder kroon als doordeweekse hoofdtooi, door oudere en minder gegoede vrouwen ook s zondags gedragen {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20654 |
witte kool |
savooi:
sevooi (Q086p Eigenbilzen)
|
een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)]
I-7
|
24280 |
witte kwikstaart |
akkermannetje:
akkermenneke (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
koejoodje:
koejutsje (Q086p Eigenbilzen),
kwikstaart:
kwikstat (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
kwikstaart [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwikstaart (witte) || kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|