24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
wottel (Q086p Eigenbilzen)
|
Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17679 |
wreef |
wreef:
vrijf (Q086p Eigenbilzen)
|
de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
19354 |
wrevelig (zijn) |
wrevelig:
vrèvelig (Q086p Eigenbilzen)
|
gemakkelijk te ontstemmen, een beetje knorrig [wrevelig, monkachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17892 |
wrijven |
wrijven:
vreeven (Q086p Eigenbilzen),
vrèven (Q086p Eigenbilzen)
|
wrijven [ZND 25 (1937)] || Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17922 |
wringen |
wringen:
vrengen (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
wringen [ZND 25 (1937)] || Wringen: met een draaiende beweging samendrukken (wringen, wreken, wroeten) (of: wroeken?). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
31300 |
wringhaak |
wringijzer:
vrɛŋēzǝr (Q086p Eigenbilzen)
|
IJzeren haak om ijzer om te buigen. Het werktuig wordt gebruikt om een bij het smeden bij vergissing scheef omgebogen deel weer recht te buigen (Kuyper, pag. 167). Zie ook afb. 47. [N 33, 282]
II-11
|
17888 |
wroeten |
wroelen:
vriele(n) (Q086p Eigenbilzen),
wroetelen:
vrietele (Q086p Eigenbilzen),
wroeten:
vritǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, wroetelen, woelen) [N 108 (2001)]
I-12, III-1-2
|
21903 |
wrokken |
wringen:
wrèngen (Q086p Eigenbilzen)
|
een bitter gevoel hebben wegens aangedaan leed of onrecht, ook tegen de veroorzaker daarvan [wrokken, wringen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24281 |
wulp |
heikluut:
haikliet (Q086p Eigenbilzen)
|
wulp (55 groot, bruingestreept; met lange kromme snavel; broedt in en rond de hei [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18976 |
wulps |
vettig:
zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig
vèttig (Q086p Eigenbilzen)
|
wellustig, vervuld van sterk zinnelijk genoegen [wulps, wuft, wups, vet] [N 85 (1981)]
III-1-4
|