34311 |
zeug met biggen |
zeug:
zu̯øx (Q086p Eigenbilzen)
|
Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.]
I-12
|
33397 |
zeugekooi |
baggelbak:
bagǝlbak (Q086p Eigenbilzen)
|
De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d]
I-6
|
18581 |
zich aankleden |
aandoen:
zich oandoen (Q086p Eigenbilzen)
|
Zich verkleden [verkleden, omkleden, omtrekken, iets anders aandoen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
21772 |
zich aanstellen |
zich belachelijk maken:
he mok zich belachelek (Q086p Eigenbilzen)
|
zich aanstellen [N 102 (1998)]
III-3-1
|
18804 |
zich bedenken |
zich bedenken:
zich bedinken (Q086p Eigenbilzen)
|
van besluit veranderen, van zijn mening terugkomen [zich bedenken, fineren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21298 |
zich bemoeien met |
bemoeien:
bemoeien (Q086p Eigenbilzen)
|
ik kan me daarmee niet bemoeien [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
33860 |
zich bij het stappen op de voorhoeven trappen |
(zich) klemmen:
klɛmǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
[N 8, 75 en 79]
I-9
|
19004 |
zich gedragen |
zich voegen:
zich viegen (Q086p Eigenbilzen)
|
zich goed gedragen [zich voegen, zich gevoegen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17938 |
zich haasten |
zich spoeden:
speuje (Q086p Eigenbilzen),
zich speuje(n) (Q086p Eigenbilzen)
|
Zich haasten (zich haasten, zich spoeden, spujen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
19319 |
zich heel wat inbeelden; ingebeeld persoon |
het hoog in zijn bol hebben:
dè heet het hoog in zene bol (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
menen dat de hele wereld aan zijn kont hangt:
(= die meent dat de hele wereld aan zijn kont hangt).
dè maint dat heel de Wert aan z⁄n kont hink (Q086p Eigenbilzen)
|
het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)] || zich heel wat inbeeldend, een te hoge mening van zich zelf hebben [veel kak hebben, veil hebben, ophangen, veel gasconnades veil hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|