23765 |
zon- en feestdagen |
zon- en feetsdagen:
zon en feesdoag (Q086p Eigenbilzen)
|
Zon- en feestdagen (ledige dagen) . [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23933 |
zondag |
dag des heren:
doag des Heren (Q086p Eigenbilzen),
zondag:
zondeg (Q086p Eigenbilzen)
|
De zondag, dag des Heren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23934 |
zondag houden |
zondag vieren:
de zondeg viere (Q086p Eigenbilzen)
|
De zondag houden/vieren/eerbiedigen/heiligen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23810 |
zondag voor pinksteren |
zondag voor sinksen:
zondeg vèr sinkse (Q086p Eigenbilzen)
|
De zondag vóór Pinksteren (Rozenzondag). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23534 |
zondagmissaal |
missaal:
missaal (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
zondagmissaal:
zondegmissaal (Q086p Eigenbilzen)
|
Een kerkboek met misgebeden voor de zondagen en feesten van het kerkelijk jaar [zondagsmissaal(tje)?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23935 |
zondagschender |
ketter:
ketter (Q086p Eigenbilzen)
|
Iemand die zich niet houdt aan de zondagsrust (zondagschender). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18670 |
zondagse kleren |
`s zondagse kleren:
sondəsə klēͅr (Q086p Eigenbilzen),
`s zondagskostuum:
sondeskestim (Q086p Eigenbilzen)
|
De kleren die men s zondags draagt. [DC 62 (1987)] || zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18328 |
zondagse schort |
`s zondagse schortel:
sondese sjotel (Q086p Eigenbilzen)
|
schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23339 |
zonde |
zonde:
zonde (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
Verouderd
zin (Q086p Eigenbilzen)
|
Een zonde [zund, zung]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18890 |
zonder opzet |
niet expres:
nie expres (Q086p Eigenbilzen)
|
zonder opzet, zonder bedoeling [buiten besouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|