24345 |
zwarte bladluis |
smeelber:
smulber (Q086p Eigenbilzen)
|
insectjes onder een blad, zwart [DC 68 (1993)]
III-4-2
|
18365 |
zwarte gebreide dameskous |
zwarte hoos:
zwarte wuse (Q086p Eigenbilzen)
|
dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18644 |
zwarte gevederde muts met kinbanden |
pluimenmuts:
pluməmeͅts (Q086p Eigenbilzen)
|
muts, zwarte gevederde ~ met kinbanden, meestal door oudere vrouwen gedragen {afb} [kernet] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
krè (Q086p Eigenbilzen),
e als in hel
krè (Q086p Eigenbilzen),
geen fon.doc.
kraai (Q086p Eigenbilzen)
|
kraai [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24287 |
zwarte mees |
tietemeesje:
tietemaiske (Q086p Eigenbilzen)
|
zwarte mees (11 net een kleine koolmees [052], maar zonder gele kleur en zwarte buikstreep, wel met een witte nekplek; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in bodemgaatje; roep snel [tjietjai, tjietjai] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24288 |
zwarte roodstaart |
roodstaart:
rwötstat (Q086p Eigenbilzen),
schouwvegertje:
sjewvegerke (Q086p Eigenbilzen)
|
zwarte roodstaart || zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24289 |
zwarte specht |
houtspecht:
hootspè:ts (Q086p Eigenbilzen)
|
specht, zwart ~ (46 grote, zwarte knaap; alleen in grote bossen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24291 |
zwartkop |
fauvette:
fauvette? jk
pufet (Q086p Eigenbilzen),
zwartkopje:
zwatkèpke (Q086p Eigenbilzen)
|
zwartkop (14 als tuinfluiter [046] maar man heeft zwart, pop een chocoladekleurig petje; nestje heeft binnenkant van haren; zang begint krassend maar eindigt luid jodelend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22907 |
zweefmolen |
zwengeltjes (mv.):
zwingelkes (Q086p Eigenbilzen)
|
Zwiermolen, draaimolen op de kermis.
III-3-2
|
33995 |
zweep |
karwats:
kǝrwats (Q086p Eigenbilzen),
smik:
smik (Q086p Eigenbilzen)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|