18744 |
broek |
broek:
broek (Q086p Eigenbilzen)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
18197 |
broek: algemeen |
broek:
bruk (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen,
Q086p Eigenbilzen),
bruk, brø̄k, brøkskə (Q086p Eigenbilzen)
|
broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broek. Hoe is de juiste uitspraak van het woord broek (kledingstuk) ? [ZND 47 (1950)] || Broek. Kent uw dialect een ander woord voor "broek"? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
18423 |
broekspijp |
broekspijp:
brukspīpə (Q086p Eigenbilzen),
pijp:
peep (Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe noemt U de pijp van een broek? [N 62 (1973)] || pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
broekriem:
brukrīm (Q086p Eigenbilzen)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
broekenmaal:
brukəmōͅl (Q086p Eigenbilzen)
|
zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
broekenmaal:
brukəmōͅl (Q086p Eigenbilzen)
|
broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21603 |
brompot |
mommelaar:
momeler (Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
24948 |
bron |
bron:
brǫn (Q086p Eigenbilzen),
fontein:
fontein (Q086p Eigenbilzen)
|
bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I]
I-8, III-4-4
|
33864 |
bronstig, van merries |
heet:
hɛ̄t (Q086p Eigenbilzen),
hits:
hets (Q086p Eigenbilzen)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|
20769 |
brood |
brood:
brood (Q086p Eigenbilzen),
bróót (Q086p Eigenbilzen)
|
(brood) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)] || brood [RND]
III-2-3
|