28993 |
de zoom afspelden |
gelijkspannen:
gǝlēkspanǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
De zoom geheel met spelden bezetten. [N 62, 13b; N 62, 13a; MW]
II-7
|
28992 |
de zoom aftekenen |
gelijkmaken:
gǝlēkmǭkǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
Met krijt of een rokkenspuit de zoomlijn aftekenen op een te maken kledingstuk. [N 62, 13a; N 62, 13b]
II-7
|
20808 |
deeg |
deeg:
dēg (Q086p Eigenbilzen)
|
zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
32311 |
definitieve band |
band:
bant (Q086p Eigenbilzen)
|
De van ijzer gemaakte band die na het verwijderen van de sluitbanden om het vat of de kuip wordt gelegd. Al naar gelang van de plaats waar de band zich op het vat bevindt, onderscheidt men kopbanden, halsbanden en buikbanden. Zie ook deze lemmata. [A 19, 1a-c; L 34, 53; monogr.]
II-12
|
19396 |
deken |
deken:
den déke (Q086p Eigenbilzen),
dèke (Q086p Eigenbilzen),
sarge:
{uitspraak zie nr. 26]
sòòde (Q086p Eigenbilzen)
|
Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)] || Rechthoekig vaak wollen kleed boven het laken op het bed dat dient als beschutting tegen de kou (sargie, deken) [N 79 (1979)]
III-2-1, III-3-3
|
24076 |
dekenaat |
dekenaat (<fr.):
dèkenaat (Q086p Eigenbilzen),
het dékenoat (Q086p Eigenbilzen)
|
Een dekenaat. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24407 |
dekken |
rammelen:
rammelen (Q086p Eigenbilzen),
remmelen:
remmelen (Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
30506 |
deklatten |
dakenlatten:
dø̄klatǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
De latten op het dak waaraan de stro- of rietbedekking wordt vastgemaakt. [N F, 32b; N 4A, 14a]
II-9
|
19704 |
deksel |
deksel:
dèksəl (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
20420 |
deksel van een doodskist |
deksel:
deksel (Q086p Eigenbilzen),
dèksel (Q086p Eigenbilzen)
|
het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 115 (2003)], [N 87 (1981)]
III-2-2
|