id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24137 | doffer, mannelijke duif | duif: douf (Eigenbilzen), haan/hoorn: wŏn (Eigenbilzen), of hoorn? © in bijv. I.3 sub slijpbus// of in afl. pluimvee won (Eigenbilzen), haan/horen: wŏn (Eigenbilzen) | doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [ZND 18 (1935)], [ZND 39 (1942)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)] III-4-1 |
34648 | dogkar | dogkar: doq˱kār (Eigenbilzen) | Tweewielig licht rijtuig, meestal zonder kap, voor vier personen die rug aan rug zitten. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 5; N G, 51; L 27, 33; L 36, 70; L1a-m; monogr.] I-13 |
18153 | dokteren | dokteren: doktore (Eigenbilzen) | dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 107 (2001)] III-1-2 |
34650 | dokterskar | doktoorskar: doktōrskār (Eigenbilzen) | Tweewielig rijtuigje met vier hoge wanden met raampjes en een afneembare kap, dat vaak door dokters gebruikt werd. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 101, 9; L 27, 33; monogr.] I-13 |
18983 | dom | dom: dom (Eigenbilzen), nen dom (Eigenbilzen), lomp: lomp (Eigenbilzen) | Een dom, domkerk. [N 96A (1989)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-3 |
23551 | domine salvam fac reginam nostram | domine salvum fac regem nostrum balduinum: Domine, salvum fac Regem nostrum Balduinun (Eigenbilzen) | Het gezang na de hoogmis voor de regerende vorst(in), in Nederland: "Domine, salvam fac Reginam nostram"; in België: "Domine, salvum fac Regem nostrum". [N 96B (1989)] III-3-3 |
24099 | dominicaan | dominicaan: dominikaan (Eigenbilzen), preekheer: ne prékheer (Eigenbilzen) | Een Dominicaan [Dómmenekaan, preekheer, preekhier]. [N 96D (1989)] III-3-3 |
22409 | domino | domino: domino (Eigenbilzen) | Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)] III-3-2 |
18799 | domme man | dommerik: dommerik (Eigenbilzen) | een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] III-1-4 |
31202 | dommekracht | palan: plǭn (Eigenbilzen) | Werktuig om zware voorwerpen op te tillen. Het bestaat uit een zware kast, waarin een getande stang met haak door middel van een zwengel omhoog en omlaag kan worden bewogen. De dommekracht wordt onder het op te heffen voorwerp geplaatst. Zie ook afb. 3. [N 33, 219] II-11 |