17908 |
dompelen |
in het water houden:
in t waoter hagen (Q086p Eigenbilzen),
Opm. invuller schrijft erbij: (? onduidelijk).
in ⁄t waoter hagen (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
soppen:
#NAME?
soppen (Q086p Eigenbilzen)
|
(in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)]
III-1-2, III-4-4
|
24310 |
donderbeestje |
donderbeestje:
donnerbeeske (Q086p Eigenbilzen),
donnerbeeskes (Q086p Eigenbilzen),
donərbe.skəs (Q086p Eigenbilzen)
|
donderbeestje: Kent u in uw dialect een woord om de zeer kleine zwarte beestjes aan te duiden die mij naderend onweer ploseling op de mens komen zitten? [N100 (1997)]
III-4-2
|
25120 |
donderen |
donderen:
donnərən (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25122 |
donderslag |
donderslag:
donnersloag (Q086p Eigenbilzen)
|
hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
donderwolk:
donnərwōk (Q086p Eigenbilzen),
onweerachtig:
scherpe e; (= achtig).
onwèèr étig (Q086p Eigenbilzen)
|
donderwolk [ZND 33 (1940)] || lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
donder:
donnər (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
donder [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25022 |
donker worden, duisteren |
donker worden:
(wjunne = worden).
donkel wjunne (Q086p Eigenbilzen)
|
donker worden [duisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
donker:
donkel (Q086p Eigenbilzen),
donkəl (Q086p Eigenbilzen)
|
(`t is hier) donker [ZND 23 (1937)] || niet of weinig verlicht [donker, duister, deemster] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23794 |
donkere metten |
donkere metten:
de donkel mette (Q086p Eigenbilzen)
|
De donkere Metten op wo./do./vr. in de Goede Week [duustere Mette]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24138 |
dons, nestveren |
duivelshaar:
divəlshaōr (Q086p Eigenbilzen)
|
dons [ZND 35 (1941)]
III-4-1
|