34247 |
afgeroomde melk |
afgeroomde melk:
ǭfxǝrɛi̯mdǝ mølk (Q086p Eigenbilzen)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
23965 |
afgunst |
jaloers:
sjaloes (Q086p Eigenbilzen),
jaloersigheids:
jeloezegèts (Q086p Eigenbilzen)
|
Afgunst, jaloezie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23966 |
afgunstig |
afgunstig:
oafgunstig (Q086p Eigenbilzen),
jaloers:
jeloers (Q086p Eigenbilzen)
|
Afgunstig. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18039 |
afhangend gezwel |
knobbel:
kneubel (Q086p Eigenbilzen),
kwabbel:
kwaddel (Q086p Eigenbilzen)
|
Een afhangend gezwel (kwabbel, knoebel, knoep, lel) [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17583 |
afhangend kuifje (bij kortgeknipt haar) |
bles:
blès (Q086p Eigenbilzen)
|
haar, kortgeknipt ~ met alleen van voor een afhangend kuifje [ponnie, tuil] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21429 |
afkijken |
afloeren:
oafloere (Q086p Eigenbilzen)
|
afschrijven; Bij een buurman of buurvrouw kijken? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
20473 |
afkomst |
komaf:
komaof (Q086p Eigenbilzen)
|
afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
23691 |
aflaat |
aflaat:
oafloat (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen,
Q086p Eigenbilzen)
|
Een aflaat [ablas?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20437 |
afleggen van een dode |
afleggen:
aafleggen (Q086p Eigenbilzen),
oaflegge (Q086p Eigenbilzen),
afleggen
oaflegge (Q086p Eigenbilzen),
op de walm leggen:
znd 32, 20;
op də waom leggen (Q086p Eigenbilzen)
|
een dode in de doodskist leggen [lichteren, kisten] [N 115 (2003)] || een doode lijken (vooraleer hij gekist wordt) [ZND 32 (1939)] || een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17722 |
afloeren, bespieden |
afloeren:
oafloere (Q086p Eigenbilzen),
beloeren:
bəloerən (Q086p Eigenbilzen),
bespieden:
bəspieən (Q086p Eigenbilzen)
|
iets bespieden [ZND 32 (1939)] || kijken: afloeren [aafvinke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|