| 21153 |
dreef |
dreef:
drèf (Q086p Eigenbilzen),
klank als in fr. brèf
drèf (Q086p Eigenbilzen)
|
een lange dreef [ZND 23 (1937)] || een weg aan met beide zijden een of meer rijen bomen (dreef, dreeft, laan,laning, lei) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 18877 |
drenzen |
zemeletig:
zemmelètig (Q086p Eigenbilzen)
|
op zeurderige toon huilen [knooiachtig, dremmerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 23727 |
drie weesgegroeten |
drie weesgegroeten:
drij weesgegroete (Q086p Eigenbilzen),
drie weesgegroetjes:
de drie weeskegroetsjes (Q086p Eigenbilzen)
|
De drie Weesgegroeten aan het begin van het Rozenhoedje of de Rozenkrans. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 31387 |
driekantige vijl |
drie-/drijkante vijl:
dręjkantǝ vęjl (Q086p Eigenbilzen)
|
Stalen vijl waarvan het blad driehoekig van doorsnede is en vanaf het midden naar het uiteinde iets spits toeloopt. De vijl wordt onder meer gebruikt bij het bewerken van hoeken, het ruimen van gaten en het scherpen van zaagtanden. Verschillende informanten gaven dan ook als antwoord op de vraag naar de "driekantige vijl" een variant van het woordtype zaagvijl/zagenvijl. De fonetisch gedocumenteerde gegevens hiervan zijn opgenomen in het lemma "zaagvijl". Zie ook afb. 104. [N 33, 97; N 33, 103; N 64, 53b]
II-11
|
| 22480 |
driekoningen |
driekoningen:
drei kjèninge (Q086p Eigenbilzen),
drie kjèninge (Q086p Eigenbilzen),
drij kjenninge (Q086p Eigenbilzen),
drijkjènninge (Q086p Eigenbilzen)
|
6 januari, Driekoningen [Dreikeunige, Koningen, dortiendach]. [N 96C (1989)] || de naam voor de gebruiken met Driekoningen [6 januari] [N 112 (2006)]
III-3-2, III-3-3
|
| 33662 |
dries |
dries:
dris (Q086p Eigenbilzen)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
| 18650 |
driesteek |
drietips:
dreͅiteps (Q086p Eigenbilzen)
|
steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel drie hoeken vertoont (bijv. een bepaalde priesterhoed) [drieteut, drietip, drejtik, tööt] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 23811 |
drievuldigheidszondag |
drievuldigheidzondag:
dreivuldigheidzondeg (Q086p Eigenbilzen),
eerste zondag na sinksen:
der joste zondeg noa sinkse (Q086p Eigenbilzen)
|
De eerste zondag na Pinksteren, het feest van de H. Drieëenheid of Drievuldig-heid, Drievuldigheidszondag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
| 18866 |
driftig |
kwaad:
koot (Q086p Eigenbilzen)
|
driftig [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
| 31463 |
drijfhamer |
drijver:
drēvǝr (Q086p Eigenbilzen)
|
In het algemeen een hamer die men bij metaaldrijfwerk gebruikt. Zie ook het lemma "drijven". De banen van de stalen kop van de hamer kunnen al naar gelang de werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd, vlak of halfbolvormig zijn. Zie ook afb. 160. Verschillende respondenten (o.m. uit L 423, Q 117, 118) gebruikten voor het drijfwerk een bolhamer. Deze antwoorden zijn verplaatst naar het lemma "bolhamer". [N 33, 57; N 33, 66; N 64, 39g; N 64, 39c; N 66, 6g]
II-11
|