21402 |
(geen) waarde |
(geen) waarde:
wērde (Q198p Eijsden)
|
waarde (dat heeft geen ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18612 |
-> [wld iii 2.2] |
- wld iii, 2.2 !:
bavitsje (Q198p Eijsden),
deupkledsje (Q198p Eijsden),
deupmütske (Q198p Eijsden),
deupsjpreike (Q198p Eijsden),
dook (Q198p Eijsden),
naoëvelbendsje (Q198p Eijsden),
piesdook (Q198p Eijsden),
sjlabberlepke (Q198p Eijsden),
sjpijdeukske (Q198p Eijsden),
Katoenen doek werd om hoofdje en schoudertjes geslagen.
feetel ? (Q198p Eijsden),
Voile.
vwal (Q198p Eijsden)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18520 |
[baaienjas?] |
ulster:
WNT: ulster (I). Naar de Noordiersche provincie Ulster. Lange, ruime heerenwinterjas van een warme, ruwe stof, met dubbele rij knoopen en breede revers.
ulster (Q198p Eijsden)
|
een baaien jas met opgestikte figuren en gesloten met witte knopen [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18253 |
[falie] |
rouwplag:
rouwplak (Q198p Eijsden)
|
falie [SGV (1914)]
III-1-3
|
18182 |
[kazavek?] |
kazavekje:
loshangend kort jasje
kasjeviekske (Q198p Eijsden)
|
kasjevék, in de betekenis van vrouwenmantel; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18606 |
[lijfje] |
lijfje:
Borstrok.
lijfke (Q198p Eijsden)
|
lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21293 |
aalmoes |
aalmoes:
aalmoos (Q198p Eijsden)
|
aalmoes [SGV (1914)]
III-3-1
|
25248 |
aam, maat van 150 l. |
aam:
oam (Q198p Eijsden)
|
aam (maat) [SGV (1914)]
III-4-4
|
31252 |
aambeeld |
aanbeeld:
ǭnbēlt (Q198p Eijsden)
|
Een gietijzeren of stalen blok waarop de smid het smeedwerk uitvoert. Aan één of twee zijden van het aambeeld kan een hoorn zijn bevestigd, een puntig uitsteeksel waarop ijzer kan worden gebogen. De vlakke bovenzijde van het aambeeld, de baan, wordt gebruikt voor het smeedwerk. In de baan zijn soms één of meer gaten aangebracht waarin gereedschap zoals de schroodbeitel en de tas kunnen worden geplaatst. Vgl. ook afb. 15. De invuller uit Q 121 kende drie soorten aambeelden: 1. het aambeeld met twee ronde hoorns; 2. het aambeeld met één ronde en één vierkante hoorn; 3. het aambeeld met één hoorn en een stuikblok. Ook andere respondenten vermeldden deze drie aambeelden. Vgl. ook afb. 14. In L 382 kende men ook nog een aambeeld dat speciaal gebruikt werd bij het aanbrengen van de kap op vijlbladen. Het bovenvlak van dit aambeeld was van zacht roodkoper vervaardigd. Zie ook het lemma "vijlkap". [N 33, 40; N 33, 49; N 33, 50; S 1; R 14, 8b; L 1a-m; L 1u, 2; L 17, 9; L B1, 201; N 64, 32a-b; N 66, 13a-b; monogr.]
II-11
|
18097 |
aambeien |
takken:
takke (Q198p Eijsden)
|
Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (speen, spenen, blikaar(d)s, aambeien, puisten, bikaards, vijgpuisten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|