e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eijsden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kiem scheut: schuut (Eijsden), ideosyncr.  schuut (Eijsden) De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)] || scheut [SGV (1914)] III-4-3
kiemen uitspruiten: ideosyncr.  oet-schproeten (Eijsden) Uitkomen, gezegd van zaden (kesemen, kersten, kenen). [N 82 (1981)] III-4-3
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen schieten: šø̄tǝ (Eijsden) J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17] I-5
kietelen kietelen: kietele (Eijsden) Kietelen, kriebelen: de huid op gevoelige plaatsen licht aanraken, bijv. uit plagerij; kriebelen (kietelen, kriebelen, kielen, kriekelen,krevelen). [N 84 (1981)] III-1-2
kieuwen kieuwen: kieuw (Eijsden) kieuw [SGV (1914)] III-4-2
kiezel, kiezelsteen kiezel: kiezel (Eijsden) kiezel [SGV (1914)] III-4-4
kikker kwakvors: kwaakvosch (Eijsden), kwakfoͅš (Eijsden) kikvors, puit [RND] || kikvorsch [SGV (1914)] III-4-2
kikkerdril kwakvrosseneieren: kwakfroͅšəɛi̯ər (Eijsden) kikkerrit [RND] III-4-2
kikkerdril (2, bewerkt) (-)eieren, eitjes: kwakfroͅšəɛi̯ər (Eijsden) kikkerrit [RND] III-4-2
kin baard: bwaŏrd (Eijsden) kin [DC 01 (1931)] III-1-1