33410 |
kippenuitgang |
hoenderlok:
hōndǝrlūǝk (Q198p Eijsden)
|
De opening in de muur of in de deur van het kippenhok waardoor de kippen naar buiten en naar binnen kunnen gaan. In de gecombineerde woord- en klankkaart worden niet alleen de drie hoofdtermen, kot, gat en lok, in kaart gebracht, maar ook is ook aangegeven waar de klinkers van deze drie termen zich verlengen tot resp. koot, gaat en look. [N 5A, 63e; A 48, 17d]
I-6
|
22324 |
kiskassen |
glitsen:
glitsche (Q198p Eijsden),
scheidelen:
(hetzelfde wordt gezegd van de dronkemansgang).
sjèegele (Q198p Eijsden)
|
kiskassen (over t water) [SGV (1914)] || Scheren met kleine steentjes over het water. [N 37 (1971)]
III-3-2
|
25563 |
klaar om gebakken te worden |
gegangen deeg:
gāgāŋǝ dēx (Q198p Eijsden)
|
Klaar om gebakken te worden, gezegd van gerezen deeg. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 28a]
II-1
|
24185 |
klapekster |
keekekster:
kjèk-èschter (Q198p Eijsden)
|
Hoe heet de klapekster? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24858 |
klaproos |
kolbloem:
kǫlblǫm (Q198p Eijsden),
-
kolblom (Q198p Eijsden),
Klaprozen
kolblomme (Q198p Eijsden, ...
Q198p Eijsden),
Kolbloemen
kolblomme (Q198p Eijsden)
|
klaproos [SGV (1914)] || Papaver rhoeas L. Een tot 60 cm hoge, behaarde plant. De uit vier losse kroonbladeren bestaande bloem is vuurrood en aan de voet vaak zwart gevlekt. De zaaddoos is kaal, bijna eivormig, met donkere stempels in een radvormig figuur. De klaproos komt voor in en bij korenvelden op zwaardere grondsoorten, langs wegen, dijken en op ruigten en bloeit van mei tot juli. Bij de benamingen treedt wel verwarring op met de veel grotere en hogere (60 tot 120 cm) slaapbol (Papaver somniferum L.), die tot hetzelfde geslacht behoort. Dit geldt vooral voor de typen met maan-, slaap-, heul- en olie-. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [A 13, 13; L 1, a-m; L 1u, 125; L 15, 9; S 18; monogr.]
I-5, III-4-3
|
17957 |
klauteren |
kledderen:
kleddere (Q198p Eijsden)
|
klauteren [SGV (1914)]
III-1-2
|
33256 |
klaver, algemeen |
klee:
kliǝ (Q198p Eijsden)
|
De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.]
I-5
|
22747 |
klaveren in het kaartspel |
klaveren:
klèvere boer (Q198p Eijsden)
|
klaveren boer [SGV (1914)]
III-3-2
|
18171 |
kledij, kleren |
kledage:
kléjaasj (Q198p Eijsden),
kleren:
kleejer (Q198p Eijsden),
kleier (Q198p Eijsden),
t dinge, ploete, lijnwaad, kluft]:
kléjer (Q198p Eijsden)
|
Kleding (algemeen). Wat is in uw dialect het algemene woord voor kleding heel in het algemeen? [DC 62 (1987)] || kleding, kledij (verzamelnaam) [kleerazie, klejaasj] [N 23 (1964)] || kleren, kledingstukken [kleer [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19631 |
kleerkist, kleerkoffer |
hutkoffer:
hutkoffer (Q198p Eijsden)
|
Hoe noemt u een houten koffer (om kleren in te bewaren)? [N 104 (2000)]
III-2-1
|