e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eijsden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleinkinderen kleinkind: kleenkeend (Eijsden), kleinkind (Eijsden) kleinkind [SGV (1914)] || kleinkind, kleinkinderen [DC 05 (1937)] III-2-2
kleinste dier van het nest kruppel: kruppel (Eijsden) Hoe noemt u het kleinste, jongste, zwakste dier van een nest [N 83 (1981)] III-4-2
kleinwerk klein werk: klęŋ węrǝk (Eijsden) Het werk dat bestaat uit het maken van kleine kledingstukken. [N 59, 194a] II-7
kleinzoon kleinzoon: kleingsoen (Eijsden) kleinzoon [DC 05 (1937)] III-2-2
klemhoef klemvoet: klɛmvōt (Eijsden) Een hoef waarvan de achterste helft te nauw is en waarvan de verzenwand in plaats van naar buiten naar binnen gebogen is. Klemhoef kan langzaam ontstaan door het te veel versnijden van de straal en de drachten, evenals door te grote droogte van de hoeven, te hoge kalkoenen en te weinig beweging. [A 48A, 17; N 52, 32b] I-9
klep (van pet) klep: klep (Eijsden) klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)] III-1-3
klepbroek klepbroek: klepbrook (Eijsden) een broek met een sluitklep aan de voorkant [N 59 (1973)] III-1-3
kleppers kleppers: klepper (Eijsden) Elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker]. [N 88 (1982)] III-3-2
kletsen [zeveren] zeveren: zeivere (Eijsden) zeveren [SGV (1914)] III-3-1
kletsen [zwetsen] zwetsen: Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.  schwetse (Eijsden) zwetsen [SGV (1914)] III-3-1