e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eijsden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knikker huib: høͅyb (Eijsden), /  Huiben [mv.} (Eijsden), huif: huif (Eijsden) Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)] || knikker [SGV (1914)] || knikkers [SND (2006)] III-3-2
knikkeren huiben: Heube (Eijsden), huibe (Eijsden) Lievelingsspel 5. [SND (2006)] || Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)] III-3-2
knikkerkuiltje boedel: (= kuiltje).  boedel (Eijsden) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] III-3-2
knikkertermen bijschieten: (= voor gebr. met centen)  beescheute (Eijsden), oord schieten: (= uit een veerkant).  örtscheute (Eijsden), reuzelen: (= over den grond rollen).  roezele (Eijsden), stikken: schtikke (Eijsden) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] III-3-2
knipbrood snijder: %%meervoud%%  šjnęjǝrs (Eijsden) Brood waarin met behulp van schaar of mes een gleuf is aangebracht. Voor de overige broodsoorten en producten van het bakken zij verwezen naar het deel "Algemene Woordenschat". [N 29, 44b; N 29, 44a; N 29, 43] II-1
knipogen oogsknikken: augsknikke (Eijsden) knipogen [SGV (1914)] III-1-1
knippatroon patroon: pǝtrun (Eijsden) Een naar de vereiste vorm geknipt of te knippen stuk papier, waarnaar de stof voor kledingstukken geknipt wordt. [N 59, 48a; N 62, 4; MW; monogr.] II-7
knoeien slabberen: schlabbere (Eijsden), strooien: schtruie (Eijsden) morsen [SGV (1914)] || slabben [SGV (1914)] III-2-3
knoeien, morsen, bevuilen strooien: schtruie (Eijsden) morsen [SGV (1914)] III-4-4
knoest kwast: ideosyncr.  kwas (Eijsden), steurkel: sjteurkele mv (Eijsden) Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)] || knoest III-4-3