30797 |
looi |
looi:
luj (Q198p Eijsden)
|
Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m]
II-10
|
30795 |
looien |
looien:
lujǝ (Q198p Eijsden)
|
Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.]
II-10
|
21686 |
loon |
quinzime (fr.):
Algemene opmerking: invuller twijfelt over het spellingssysteem (Veldeke). Aangezien de lijst normaal (dus in gewoon Nederlands) is ingevuld, heb ik de lijst letterlijk overgenomen, dus niet(s) omgespeld!
kaezjem (Q198p Eijsden)
|
loon, wat men verdient [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25605 |
loonbak |
loonbak:
lunbak (Q198p Eijsden)
|
Deeg van brood en gebak dat aan huis is klaargemaakt en dat naar de bakker wordt gebracht om er brood of gebak van te laten bakken tegen een vergoeding. [N 29, 98; monogr.]
II-1
|
29089 |
loos knoopsgat |
opgemaakt knoopslok:
opgǝmakt knǭpsluǝk (Q198p Eijsden)
|
Vals of loos knoopsgat. Zoɛn knoopsgat ziet er uit als een echt knoopsgat, maar is niet ingeknipt. Het wordt precies gemaakt als het echte, maar men moet wat kortere steken maken en niet zo diep in de stof steken.' [N 59, 141]
II-7
|
24724 |
loot uit slapend oog |
knop:
ideosyncr.
knaop (Q198p Eijsden)
|
Een loot ontstaan uit een slapend oog (knop die onder normale omstandigheden niet tot ontwikkeling komt) (sprant). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
loot:
ideosyncr.
loet (Q198p Eijsden),
scheut:
schoet (Q198p Eijsden),
ideosyncr.
sjeut (Q198p Eijsden),
spruit:
ideosyncr.
schproet (Q198p Eijsden)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] || loot [SGV (1914)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
loupe (Q198p Eijsden)
|
lopen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19500 |
loper |
maalsteen:
mǭlštēn (Q198p Eijsden)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.]
II-3
|
24674 |
lork |
lariks:
ideosyncr.
larik (Q198p Eijsden)
|
De lariks (die s winters zijn naalden verliest) (lariks, lork, laris, lurk). [N 82 (1981)]
III-4-3
|