18937 |
nadeel |
nadeel:
noadeil (Q198p Eijsden)
|
nadeel [SGV (1914)]
III-1-4
|
20138 |
nageboorte |
nageboorte:
naogeboorte (Q198p Eijsden)
|
menselijke nageboorte [N 10C (zj)]
III-2-2
|
17770 |
nagel |
nagel:
nwaogel (Q198p Eijsden)
|
nagel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20081 |
nagelbloem (clethra alnifolia) |
groffelsnagel:
groffesnaogel (Q198p Eijsden),
groffiaat:
groffijoate (Q198p Eijsden)
|
giroffel (nagelbloem) [SGV (1914)] || nagelbloem (anjelier) [SGV (1914)]
III-2-1
|
25410 |
nagels verwijderen |
tenen uittrekken:
tinǝn uttrekǝ (Q198p Eijsden)
|
De nagels worden meestal afgetrokken met de haak die aan de bovenkant van de krabber zit. Men kapt of snijdt ze ook wel af of wringt ze met de hand af. Alvorens de nagels te verwijderen houdt men ze in heet, zelfs kokend water. [N 28, 35; monogr.]
II-1
|
25392 |
nagieten |
afspoelen:
āfšpø̄lǝ (Q198p Eijsden)
|
Nadat de haren afgekrabd zijn, wordt het dier met koud water afgespoeld; enerzijds om achtergebleven haren en eventueel vuil te verwijderen, anderzijds om het nascheren gemakkelijker te maken. [N 28, 26]
II-1
|
32955 |
nagras, tweede hooioogst |
nagras:
nǭgrǭs (Q198p Eijsden)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
25012 |
nauw, eng |
smal:
schmoil (Q198p Eijsden)
|
nauw [SGV (1914)]
III-4-4
|
20282 |
navelbandje |
navelbandje:
naoëvelbendsje (Q198p Eijsden)
|
navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
34419 |
necrobacillosis, rotkreupel |
rotkreupel:
rotkreupel (Q198p Eijsden)
|
Een besmettelijke klauwaandoening. Het begint met een ontsteking van de huid tussen de klauwen, daarna wordt de hoornwand aangetast en de zool van de klauw; deze laten los en er ontstaat kreupelheid. [N 77, 63; N 19, 69; A 48a, 29; N 52, 16; monogr.]
I-12
|