19546 |
olielamp |
smoutlampje:
olielampje
sjmaadlèmpke (Q198p Eijsden)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30614 |
olieverf |
olieverf:
ūǝli[verf] (Q198p Eijsden)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
23150 |
olifant |
olifant:
Karte 109.
olifant (Q198p Eijsden)
|
Elefant.
III-3-2
|
29086 |
omboorden |
affriezen:
ǭffrisǝ (Q198p Eijsden)
|
Omboorden in het algemeen oftewel het insluiten van een rafelkant met een enkele of dubbele bies en in het bijzonder het met en lint afzetten van een colbert. [N 59, 86; N 62, 17; MW]
II-7
|
17917 |
omhelzen |
poenen:
püne (Q198p Eijsden)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18548 |
omslag van de broek |
parement (fr.):
parmént (Q198p Eijsden)
|
de omslag van de broek [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
plag:
plak (Q198p Eijsden)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18708 |
omslagdoek onder mantel of jak |
chauffe-coeur (fr.):
chauffe-coeur (Q198p Eijsden),
zielwarmer:
zielwermer (Q198p Eijsden)
|
omslagdoek die onder mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18715 |
omslagdoek over mantel of jak |
plag:
plak (Q198p Eijsden)
|
omslagdoek die over mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21441 |
onbetrouwbare koopman |
foezerd:
Algemene opmerking: invuller twijfelt over het spellingssysteem (Veldeke). Aangezien de lijst normaal (dus in gewoon Nederlands) is ingevuld, heb ik de lijst letterlijk overgenomen, dus niet(s) omgespeld!
’n foetsjerd (Q198p Eijsden)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: scheldwoorden of misprijzende woorden kent uw dialect voor een weinig koopkrachtig en onbetrouwbaar koopman [kremmer, toesser, ruilebuiter, voorsnijer?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|