| 18314 |
rok als bovenkledingstuk |
bovenrok:
boeëverok (Q198p Eijsden),
schurket:
sjeurket (Q198p Eijsden)
|
rok als bovenkledingstuk [aoverrok, bovenrok, booveschort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 18320 |
rok van grove stof |
tiereteien rok:
Van Dale: tieretein (<Ofr.), (veroud.) geweven stof met een linnen ketting en een wollen inslag. WNT: tieretein, tierentaeje rock.
tiertejje rok (Q198p Eijsden)
|
rok van grove zware stof [teerteje rok, pels, tiejte sjort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 18284 |
rok: algemeen |
rok:
rok (Q198p Eijsden, ...
Q198p Eijsden),
schurket:
sjeurket (Q198p Eijsden)
|
rok [SGV (1914)] || vrouwenrok, kledingstuk dat van het middel af naar beneden hangt [rok, schort, schot, malbeusj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 18318 |
rokkussentje |
faux queue (<fr.):
foku (Q198p Eijsden)
|
kussentje waarmee men de rok naar achteren doet uitbollen [keu, keuje, vronk] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 32834 |
rollen |
wellen:
wɛlǝ (Q198p Eijsden)
|
Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
| 21647 |
rolletje munten |
cahot (<fr.):
Algemene opmerking: invuller twijfelt over het spellingssysteem (Veldeke). Aangezien de lijst normaal (dus in gewoon Nederlands) is ingevuld, heb ik de lijst letterlijk overgenomen, dus niet(s) omgespeld!
’n kahot (Q198p Eijsden)
|
rolletje centen of kwartjes of andere munten [knappert, lok?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
| 22443 |
rommelpot |
foekepot:
foekepot (Q198p Eijsden)
|
De pot die met een (varkens)blaas is overspannen; door het midden ervan is een rietje gestoken dat men vochtig maakt en op en neer beweegt, wat de blaas in trilling brengt [rommelpot, hoeperpot, foeperpot, foekepot]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 33473 |
rond gat boven in de schuurgevel |
treklok:
(mv)
treklūǝkǝr (Q198p Eijsden)
|
Boven in de korte gevel van een schuur zijn een of meer ronde openingen zonder glas die dienen ter belichting en beluchting en ook als toegang voor de uil die dan in de schuur muizen kan vangen. In L 211, 290 en 318b is het een halfronde opening. Zie ook het lemma "gat in een klein dagschild" (4.2.10). Het materiaal is ondergebracht in een gecombineerde woord- en klankkaart, te vergelijken met de kaart die is gemaakt van het materiaal van het lemma "kippenuitgang" (kaart 35) en bevat de geografische verspreiding van de benamingen kot, gat en lok, telkens met opgave waar de klinker lang en kort is. De termen almsgat en schallok slaan eigenlijk op de galmgaten van de kerktoren. [N 4A, 44a; N 5A, 73b; N F, 50c; monogr.; add. uit N 64, 153]
I-6
|
| 20705 |
rond wittebrood |
ronde mik:
’n ron miek (Q198p Eijsden)
|
rond brood, gebakken van bloem [N 29 (1967)]
III-2-3
|
| 18048 |
roof(je) (korst op een wonde) |
roof(je):
rōāf (Q198p Eijsden)
|
roof, korst [SGV (1914)]
III-1-2
|