e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eijsden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schip schip: schīep (Eijsden), šīəp (Eijsden) schip [RND], [SGV (1914)] III-3-1
schipper schipper: šipər (Eijsden) schipper [RND] III-3-1
schoeisel t leer]: de sjoon (Eijsden), laerwerk (Eijsden) schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)] III-1-3
schoen schuddelaar: šø̜dǝlę̄r (Eijsden) Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19] II-3
schoen: algemeen schoen: schōōn (Eijsden), sjoon (Eijsden) schoen [SGV (1914)] || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)] III-1-3
schoenarm gek: gɛk (Eijsden), speelman: špȳǝlmān (Eijsden) De vooruitstekende arm aan het schoen die tegen de klapspaan aan het staakijzer slaat. Zie ook de toelichtingen bij de lemmata ɛschoenɛ en ɛspeelman, klapspaanɛ. In l 265 was de schoenarm van ijzer.' [N O, 19k; A 42A, 19] II-3
schoenborstel wiksborstel: schoenborstel  wieksbuuësjtel (Eijsden, ... ) borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-1-3, III-2-1
schoenen (mv.) schoenen (mv.): schoon (Eijsden) schoenen (mv.) [SGV (1914)] III-1-3
schoenlepel aantrekker: aantrikker (Eijsden) schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)] III-1-3
schoenmaker schoenmaker: šōnmę̄kǝr (Eijsden) In dit lemma zijn zowel de benamingen verwerkt voor "de persoon die schoeisel vervaardigt" als voor "de persoon die schoeisel repareert". [N 60, 216a; N 60, 231a; Wi 2; N 60, 75; monogr.] II-10