22824 |
schutter |
schutter:
schötter (Q198p Eijsden),
sjətər (Q198p Eijsden)
|
schutter [RND], [SGV (1914)]
III-3-2
|
22853 |
schutters |
schutters:
schötters (Q198p Eijsden)
|
schutters (mv.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
19935 |
schuur |
schuur:
šø̄r (Q198p Eijsden)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
33416 |
schuurpoort |
schuurpoort:
šø̄rpūrt (Q198p Eijsden)
|
De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.]
I-6
|
19063 |
schuw |
schuw:
sjow (Q198p Eijsden)
|
Hoe noemt u vreesachtig, schrikachtig, gezegd van dieren (schuw, schouw) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20962 |
selderij |
sellerie:
ideosyncr.
sellerie (Q198p Eijsden, ...
Q198p Eijsden)
|
Selderij; de welbekende schermbloemige moesplant die gekweekt wordt als soepgroente waarvoor zowel de blaadjes en de stengel als de wortel gebruikt wordt (selderij, selderie, selder, seljer). [N 82 (1981)]
I-7
|
28799 |
serge |
serge:
sɛržǝ (Q198p Eijsden)
|
Licht gekeperde wollen stof waarvan de inslag minder glad en minder dicht is dan de ketting en slechts weinig in het gezicht komt. Volgens de informant van Q 16 is sergette serge waarin zijde is verwerkt. [N 62, 75d; N 59, 201]
II-7
|
19778 |
sering |
meibloem:
meiblom (Q198p Eijsden, ...
Q198p Eijsden)
|
[SGV (1914)]sering [SGV (1914)]
I-7, III-4-3
|
28800 |
shantoeng |
shantoeng:
šantuŋ (Q198p Eijsden)
|
Effen weefsel van Chinese (wilde) zijde, afkomstig van een eikenbladspinner uit de provincie Shantung (Bonthond s.v. ø̄shantoengø̄). [N 62, 98, N 62, 96; N 59, 201]
II-7
|
17752 |
sik |
bokkenbaard:
bokkenbaard (Q198p Eijsden),
sik:
siek (Q198p Eijsden)
|
Geitenbaard. [N 77, 87; S 32; monogr.] || sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)]
I-12, III-1-1
|