e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eijsden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slechte molenaar prutser: prytsǝr (Eijsden) [N O, 40b] II-3
slee slee: schleij (Eijsden) slede [SGV (1914)] III-3-2
sleedoorn slee: ideosyncr.  schlei (Eijsden) De doornachtige heester met langwerpige bladeren en harde blauwe wrange vruchten (sleedoorn, sleepruin, sleien, trekkebek, bels, slendoorn, slien, biels). [N 82 (1981)] III-4-3
slenteren drummelen: dreumele (Eijsden), slenteren: schlentere (Eijsden) slenteren(d lopen) [SGV (1914)] III-1-2
slepen slepen: schleipe (Eijsden), šlē̜ ̝pǝ, šlē ̞pǝ (Eijsden) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (ww) [SGV (1914)] I-2, III-1-2
slib, rivierbodem slijk: schliek (Eijsden) slib [SGV (1914)] III-4-4
sliepuit sliepuit: sjliepoet (Eijsden) Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)] III-3-2
slijpstaal staal: štǭl (Eijsden) Een ¬± 40 cm lange stalen pin, voorzien van een handvat. Het oppervlak van de pin is soms wel, soms niet geruwd. Het staal wordt gebruikt om een mes of krabber op aan te zetten. Zie afb. 2. [N 28, 122; N 28, 123; monogr.] II-1
slijpsteen slijpsteen: šlipštēn (Eijsden) Een steen waarmee men de messen en de krabber slijpt. Op de steen deponeert men van tevoren water, zand of olie. [N 28, 122; N 28, 123; monogr.] II-1
slim slim: schlum (Eijsden) schrander [SGV (1914)] III-1-4