28940 |
tussenbeenlengte - bij broeken |
tussenbeenlengte:
tøsǝbɛ̄nlęŋtǝ (Q198p Eijsden)
|
Maat genomen van het kruis tot de grond. Zie afb. 29. [N 59, 47b]
II-7
|
34204 |
tussenklauwontsteking |
slak:
šlɛk (Q198p Eijsden)
|
Door het binnendringen van scherpe voorwerpen zoals spijkers, stenen of strohalmen tussen de klauwen van een koe kunnen kleine wondjes ontstaan. Door infectie kan een pijnlijke zwelling ontstaan, waardoor de klauwen van elkaar kunnen worden gewrongen. Tussenklauwontsteking is vaak een naziekte van mond- en klauwzeer. Zie ook het lemma ''tussenklauwontsteking'' in wbd I.3, blz. 482-483. [N 3A, 81; N 52, 10; A 48A, 14]
I-11
|
28812 |
tweed |
tweed:
tweed (Q198p Eijsden)
|
Wollen of katoen lakenachtig weefsel van kaardgaren in verstelde rib- of keperbinding, met name voor jassen en mantels (Van Dale, pag. 3012). [N 62, 98; N 59, 201]
II-7
|
29028 |
tweede pas |
tweede pas:
twidǝ pas (Q198p Eijsden)
|
[N 59, 76b]
II-7
|
24495 |
twijg, jonge tak |
tak:
ideosyncr.
tak (Q198p Eijsden)
|
Een twijg, een jonge tak (bent, twijg, wis, sprik, tak, teen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33597 |
ui, ajuin |
unne:
unne (Q198p Eijsden)
|
I-7
|
33788 |
uier |
ouwer:
ūǝr (Q198p Eijsden),
uier:
ȳi̯ǝr (Q198p Eijsden)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|
19652 |
uit de as gezeefde kolen |
ameren:
aëmere (Q198p Eijsden)
|
Hoe noemt u datgene dat uit de kachel komt en dat nog kan branden nadat de as eruit gezeefd is (van steenkool)? (bluskool, sintel, kooltjes, krikken) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
29007 |
uiteren |
uiteren:
øtǝrǝn (Q198p Eijsden)
|
Een naad aan de bovenzijde overnaaien, zodat hij onzichtbaar wordt. Zie afb. 43. [N 59, 59; monogr.]
II-7
|