20646 |
varkensvet |
smout:
schmaat (Q198p Eijsden)
|
smout [SGV (1914)]
III-2-3
|
25385 |
vaste bloedmassa |
knabbelen:
knabǝlǝ (Q198p Eijsden)
|
In het bloed zit de stof fibrine die het bloed doet stollen. Tijdens het kloppen van het bloed vormt deze stof een vaste, draderige massa om de vingers, het strootje of het houtje. [N 28, 18; monogr.]
II-1
|
18427 |
vaste boord |
kraag:
kraoëg (Q198p Eijsden)
|
kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25395 |
vaste varkenshuid |
vel:
vɛl (Q198p Eijsden)
|
De huid die op het varken vast bleef zitten. Woordtypen als "zwaard(s)", "zwaars", "zwoord", "zwoors" komen in de betekenis "harde rand van een snede spek" ook nog voor in een ander verband in het woordenboek. [N 28, 30; monogr.]
II-1
|
33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krøp (Q198p Eijsden),
kręp (Q198p Eijsden)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
22648 |
vastenavond |
vastavond:
vaschschtoavend (Q198p Eijsden),
vasjtoͅ,vənt (Q198p Eijsden)
|
vastenavond [RND] || Vastenavond [SGV (1914)]
III-3-2
|
23332 |
vastendag |
vastendag:
vaaschtendoig (Q198p Eijsden)
|
vastendag [SGV (1914)]
III-3-3
|
23331 |
vastentijd |
vasten:
vaaschte (Q198p Eijsden)
|
vasten [SGV (1914)]
III-3-3
|
26650 |
vat |
vat:
vǭǝt (Q198p Eijsden
[(20 kg)]
)
|
Graanmaat. Naar gelang de streek kan de inhoud van een vat verschillen. Voor zover door de invullers opgegeven, is achter het plaatscodenummer tussen ronde haken het aantal kiloɛs vermeld.' [JG 1b; JG 1c; JG 2c; Jan 141; Coe 263; Grof 288; monogr.]
II-3
|
34266 |
vee |
beesten:
bīštǝ (Q198p Eijsden),
vee:
vi (Q198p Eijsden)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|