24330 |
werpen van jongen |
jongelen:
jongele (Q198p Eijsden)
|
Hoe noemt u een jong ter wereld brengen (jongen, moederen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
25135 |
wervelwind |
houwmouw:
houmou (Q198p Eijsden),
⁄n hamaw (Q198p Eijsden)
|
wervelwind [SGV (1914)] || wervelwind [hauwmauw, remouw, hauw, ow, mouwmeuke, windroes] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24399 |
wesp |
wespel:
wespel (Q198p Eijsden)
|
wesp [SGV (1914)]
III-4-2
|
24408 |
wezel |
wezel:
wessel (Q198p Eijsden, ...
Q198p Eijsden)
|
wezel [DC 07 (1939)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
28815 |
whipcord |
whipcord:
whipcord (Q198p Eijsden)
|
Stof met steile, sterk gewelfde keper of diagonaal, meest van kamgaren, vaak gespikkeld (Van Dale, pag. 3405). [N 59, 201]
II-7
|
17864 |
wiebelen |
wiebelen:
wiebele (Q198p Eijsden)
|
Wiebelen: onvast heen en weer bewegen (wiebelen, kwikken, kwikkelen, wiegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33300 |
wieden, algemeen |
geden:
gē̜i̯ǝ (Q198p Eijsden),
gęi̯ǝ (Q198p Eijsden)
|
Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b]
I-5
|
19969 |
wieg |
wieg:
weeg (Q198p Eijsden)
|
wieg [SGV (1914)]
III-2-2
|
33056 |
wiekenstel van de pikbinder |
molen:
mȳǝlǝ (Q198p Eijsden)
|
Constructie van latten die de halmen over het mes van de pikbinder neerbuigt. [N J, 4b; monogr.]
I-4
|
34574 |
wiel |
rad:
rāt (Q198p Eijsden),
meervoud
rē̜i̯ǝr (Q198p Eijsden),
radje:
verkleinwoord
rē̜tšǝ (Q198p Eijsden)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|