24327 |
daas (tabanidae) |
bloedzuiker:
Veldeke
bloodzuuker (Q198p Eijsden),
praam:
praom (Q198p Eijsden),
Veldeke is eigenlijk de steekvlieg, n lange grijze vlieg / men zegt t ook wel tegen n horzel
’n praom (Q198p Eijsden)
|
daas (paardenvlieg) [SGV (1914)] || larve van de paardenhorzel, worm die in de uitwerpselen van een paard kan worden aangetroffen [N 26 (1964)] || paardenbloedzuiger, algemeen voorkomend in sloten, geen bloed zuigend [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20895 |
dadel |
dadel:
ideosyncr.
dadel (Q198p Eijsden)
|
De vrucht van de dadelpalm (dadel, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
27184 |
dak |
dak:
dǭǝk (Q198p Eijsden)
|
Het gehele samenstel dat de bedekking vormt van een huis of gebouw. Het bestaat uit een kap die wordt afgedekt met pannen, leien, zink, ijzer, stro of riet en die rust op de muurplaat of balklaag. Men onderscheidt verschillende dakvormen. Zie ook de volgende lemmata. [S 6; L 1a-m; L 8, 66; L 12, 9; L A2, 500; N 32, 43a; monogr.; Vld.]
II-9
|
24915 |
dal, vallei |
laagte:
liegde (Q198p Eijsden)
|
laagte [SGV (1914)]
III-4-4
|
18706 |
damesblouse |
bloes:
bloes (Q198p Eijsden)
|
damesblouse, te dragen bij een rok [bloes, stelsel, jak, beskien, kazevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18409 |
dameshoed? |
hoed:
hood (Q198p Eijsden)
|
dameshoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
28729 |
dameskleermaker |
damestailleur:
dāmǝstajø̜̄r (Q198p Eijsden)
|
Persoon die alleen werk voor vrouwen maakt. [N 59, 195d]
II-7
|
18263 |
damesmantel |
jas:
jas (Q198p Eijsden),
mantel:
maantel (Q198p Eijsden),
mantel (Q198p Eijsden),
mentels (Q198p Eijsden)
|
damesmantel; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || damesmantel; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || mantel [SGV (1914)] || mantels (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
18577 |
damesonderbroek |
vrouwluibroek:
vrouwluuj brook (Q198p Eijsden)
|
Onderbroek voor vrouwen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18370 |
damesschoen met hoge of halfhoge hak |
damesschoen:
damessjoon (Q198p Eijsden)
|
damesschoenen met hoge of halfhoge hak [N 24 (1964)]
III-1-3
|