id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33610 | erf | erf: ɛrəf (Eijsden), mestem: meštəm (Eijsden) | I-7 |
33278 | erwt, algemeen | erwt: ɛrt (Eijsden), ɛ̄ǝrt (Eijsden) | Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24] I-5 |
24729 | esdoorn | acacia: ? acacia (Eijsden), es: - èssje (Eijsden), vliegmachientjes: - vleegmeschientje (Eijsden), vliegmachientjesboom: ideosyncr. vleegmachíenekes-baom (Eijsden) | De esdoorn: een grote boom met dichte kroon; de twijgen zijn donkergrijs met groene knoppen; het blad is donkergroen, aan de onderzijde grijs; de bloemen staan in hangende trosvormige pluimen, terwijl de gevleugelde zaden onderling een scherpe hoek vormen [N 82 (1981)] || gewone esdoorn [DC 69 (1994)] III-4-3 |
18047 | etter | materie: matèrie (Eijsden) | etter [SGV (1914)] III-1-2 |
22431 | feest | fte (fr.): faet (Eijsden) | De bijeenkomst en samenzijn ter viering van een heuglijk feit of een gedenkdag [feest, kermis, begankenis]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
22444 | feest van sinter-greef | mi-carme (<fr.): mi-careme (Eijsden) | Het feest van Sinter-Greef (half vasten) [grevin, greve, miknem]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
23301 | feest van sinter-greef (halfvasten) | mi-carme (<fr.): mi-careme (Eijsden) | Het feest van Sinter-Greef (half vasten) [grevin, greve, miknem]. [N 88 (1982)] III-3-3 |
21262 | fietser (add.) | coureur (fr.): p. 6: Een tegenstelling tussen Nederlands-Limburg en Belgisch-Limburg. coureur (Eijsden) | wielrenner III-3-1 |
33688 | fijn droog stof | mul: mø̜l (Eijsden), stub: štø̜b (Eijsden) | Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c] I-8 |
18121 | fijt | fijt: fiet (Eijsden) | nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)] III-1-2 |