19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
gemêkkelijk (Q198p Eijsden)
|
gemakkelijk [SGV (1914)]
III-1-4
|
22441 |
gemaskerd persoon |
mom:
mom (Q198p Eijsden)
|
Een persoon met een masker voor [maskeraad, mom, vastenavondsgek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18945 |
gemeen |
gemeen:
gemein (Q198p Eijsden)
|
gemeen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21465 |
gemeente |
gemeente:
gemeinte (Q198p Eijsden)
|
gemeente [SGV (1914)]
III-3-1
|
19067 |
gemok |
gemoks:
gemoeks (Q198p Eijsden)
|
gemok [SGV (1914)]
III-1-4
|
33319 |
gepachte hoeve, pachtgoed |
halfersgoed:
halǝfens˲gōt (Q198p Eijsden),
hof:
[hof] (Q198p Eijsden),
pachtgoed:
pāx˲gōt (Q198p Eijsden)
|
Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1]
I-6
|
17560 |
geraamte |
geraamsel:
gerĕmschel (Q198p Eijsden)
|
geraamte, skelet [SGV (1914)]
III-1-1
|
18939 |
gereed |
klaar:
klaor (Q198p Eijsden)
|
klaar [SGV (1914)]
III-1-4
|
29055 |
geren |
geren:
giǝrǝ (Q198p Eijsden),
gīrǝ (Q198p Eijsden)
|
Stof schuin laten uitlopen of spits uitlopende stroken aanbrengen om het kledingstuk ruimer te maken. [N 59, 187; N 62, 11b; N 62, 11a; S 10]
II-7
|
34240 |
geronnen melk |
zure melk:
zōr mɛ̄lk (Q198p Eijsden)
|
Melk die door het lange staan dik en zuur is geworden. [L 2, 7; A 7, 15; monogr.]
I-11
|