24354 |
vrouwelijk dier |
wijfje:
wiefke (L288c Eind)
|
wijfje, vrouwelijk dier
III-4-2
|
34450 |
vrouwelijk jong van de geit |
lammetje:
lęmkǝ (L288c Eind)
|
[N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34477 |
vrouwelijk kuiken |
pul:
pø̜l (L288c Eind),
pulletje:
pø̜lkǝ (L288c Eind)
|
[N 19, 41a; monogr.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zoog:
zuǝx (L288c Eind)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (L288c Eind),
tiet:
tīt (L288c Eind)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
20467 |
vrouwziek |
ketser:
cf. WNT s.v. "ketsen (II)"= "jagen, aan-, op-, voortjagen"; WNT s.v. "ketser (II)"looper, zwierder, nachtlooper....
ketsert (L288c Eind),
veger:
vaeger (L288c Eind)
|
meisjesgek
III-2-2
|
24515 |
vrucht zetten |
spenen:
speene (L288c Eind)
|
vruchtvormen
III-4-3
|
19898 |
vuur |
vuur:
vø̄.r (L288c Eind)
|
vuur
III-2-1
|
19895 |
vuurtest |
tondelpot:
tontəlpoͅt (L288c Eind)
|
tondelpot
III-2-1
|
25125 |
waaienx |
waaien:
wye (L288c Eind)
|
waaien [N 22 (1963)]
III-4-4
|