e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eind

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vrouwelijk dier wijfje: wiefke (Eind) wijfje, vrouwelijk dier III-4-2
vrouwelijk jong van de geit lammetje: lęmkǝ (Eind) [N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.] I-12
vrouwelijk kuiken pul: pø̜l (Eind), pulletje: pø̜lkǝ (Eind) [N 19, 41a; monogr.] I-12
vrouwelijk varken zoog: zuǝx (Eind) Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
vrouwelijke kip hen: hen (Eind), tiet: tīt (Eind) De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.] I-12
vrouwziek ketser: cf. WNT s.v. "ketsen (II)"= "jagen, aan-, op-, voortjagen"; WNT s.v. "ketser (II)"looper, zwierder, nachtlooper....  ketsert (Eind), veger: vaeger (Eind) meisjesgek III-2-2
vrucht zetten spenen: speene (Eind) vruchtvormen III-4-3
vuur vuur: vø&#x0304.r (Eind) vuur III-2-1
vuurtest tondelpot: tontəlpoͅt (Eind) tondelpot III-2-1
waaienx waaien: wye (Eind) waaien [N 22 (1963)] III-4-4