24127 |
boomkruiper |
boomlopertje:
boumluiperke (L288c Eind)
|
boomkruiper
III-4-1
|
24128 |
boomleeuwerik |
heiliewerk:
hejlieëwêrrek (L288c Eind)
|
boomleeuwerik
III-4-1
|
24511 |
boomstronk |
boomboks:
de dikke zijde
boumbóks (L288c Eind),
poest:
ook: wortelstronk
poêst (L288c Eind),
strobbel:
stróbbel (L288c Eind)
|
boomstronk || stronk || uiteinde ve boomstam
III-4-3
|
34565 |
boomwagen |
marjan:
marjan (L288c Eind)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
18863 |
boos |
kwaad:
kwaot (L288c Eind),
narrig:
narrig (L288c Eind),
spoors:
spuûrs (L288c Eind)
|
boos || boos, kortaf || kwaad, boos
III-1-4
|
19600 |
bord |
telloor:
təly(3)̄r (L288c Eind)
|
etensbord
III-2-1
|
20563 |
borrel |
drupje:
Gaef mich nog mer e dröpke
dröpke (L288c Eind),
holapietje:
Uitsluitend verklw. Woord is ontstaan in café waar de kastelein Piet steeds ¯t borrelglaasje tot aan de rand vulde en de klant riep Hola Pietje, bang dat hij er overheen goot
hoolaapietje (L288c Eind),
krawouwer:
Woord ontstaan op de "schaerbânk"(bijeenkomst bij de kapper)
krawouwer (L288c Eind)
|
borreltje || borreltje tot de rand gevuld zelf met een kop er bovenop
III-2-3
|
18528 |
borstzak(je) |
klein tasje:
klein tèske (L288c Eind)
|
pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24131 |
bosrietzanger |
korenfluiter:
koeërefluiter (L288c Eind),
korenmusje:
koeëremöske (L288c Eind),
korenteut:
koeëretäöt (L288c Eind)
|
bosrietzanger
III-4-1
|