19048 |
denken |
denken:
dînke (L288c Eind)
|
denken
III-1-4
|
24476 |
dennenappel |
dennenknop:
denneknop (L288c Eind)
|
denneappel
III-4-3
|
22087 |
dennennaalden |
spangen:
mv.
spânge (L288c Eind)
|
dennenalden
III-4-3
|
19167 |
deugniet |
deugeniet:
duuëgeneet (L288c Eind),
duivelskind:
duûvelskîntj (L288c Eind),
hozenbengel:
hoozebîngel (L288c Eind),
plevuuter:
plevuuter (L288c Eind),
saro:
saaroo (L288c Eind),
stuk vreten:
stök vrieëte (L288c Eind)
|
deugniet || ondeugend kind || rakker, deugniet
III-1-4
|
19684 |
deur |
deur:
dȳǝr (L288c Eind)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
30357 |
deurkruk, deurklink |
klink:
kle.ŋk (L288c Eind)
|
Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.]
II-9
|
32690 |
diep |
diep:
dēp (L288c Eind)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
18688 |
dikke want |
stoffen want:
stoffe wante (L288c Eind)
|
wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18684 |
dikke wollen sjaal |
das:
das (L288c Eind)
|
das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|