20613 |
eetlust |
fames:
faames (L288c Eind),
fanes:
Ich hep ¯ne gooje faanes
faa’nes (L288c Eind)
|
honger, trek
III-2-3
|
24430 |
egel |
stekelvarken:
staekelvêrreke (L288c Eind)
|
egel
III-4-2
|
32788 |
eggen |
egen:
ē̜gǝ (L288c Eind)
|
Het land met de eg bewerken, met de eg over het land gaan. Bedoeld wordt die bewerking waarbij de tanden van de eg door de grond gaan. Voor de bewerking van de grond met een ondersteboven gekeerde eg zie men het lemma ''slepen''. De verschillende manieren van eggen komen in de volgende lemmata aan de orde. NB 1. Hieronder worden de typen eegden, egen en eggen onderscheiden. Onder verwijzing naar dit lemma wordt het betrokken woord(deel) in de volgende lemmata door ''eggen'' resp. ''eggen'' gesubstitueerd. 2. In de volgende lemmata is het werkwoordelijk deel eggen bij de dialectvarianten kortheidshalve weggelaten. In verband daarmee wordt eventuele assimilatie c.q. invoeging van een verbindings-n aan het slot van het aan eggen voorafgaande woord(deel) niet tot uitdrukking gebracht. [JG 1a + 1b; N 11, 79; N 11A, 170; N 15, 3; R 3, 4; div.; monogr.]
I-2
|
32790 |
eglichter |
luchthout:
løxthǫu̯t (L288c Eind)
|
Een houten stok, met twee touwen (of een touw) verbonden met de eg, ofwel een stok of staaf met een haak van onderen en een handgreep van boven, om deeg op te lichten tijdens het eggen. Zie de afb. 67 en 68. [JG 1a + 1b + 2c; N 11, 73a + b + c; N 11A, 165a + b; div.; monogr.]
I-2
|
34536 |
ei zonder schaal |
lieseitje:
līǝsęi̯kǝ (L288c Eind)
|
Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.]
I-12
|
34526 |
eieren uithalen |
rapen:
rāpǝ (L288c Eind)
|
De gelegde eieren uit het nest halen of oprapen. In dit lemma is een opgegeven object ei of eieren niet gedocumenteerd. Voor een fonetische documentatie van "ei" zie het lemma EI (5.11.2). [N 19, 35]
I-12
|
32555 |
eiermand |
eiermandje:
ęjǝrmɛntjǝ (L288c Eind)
|
Mand om eieren in te vervoeren. [N 40, 97; N 40, 111; N 40, 112; N 40, 113; monogr.]
II-12
|
19329 |
eigenwijs |
eigenwijs:
eîgewiês (L288c Eind)
|
eigenwijs
III-1-4
|