24479 |
eikel |
eikel:
eikel (L288c Eind)
|
eikel
III-4-3
|
26146 |
einde, wiek |
roede:
rōj (L288c Eind)
|
Elk van de vier hekwerken die vroeger gemonteerd werden op een dunne balk die aan de twee borsten werden vastgemaakt. Het woordtype roede, eigenlijk de balk waarop het hekken bevestigd wordt, wordt in een groot aantal plaatsen -totum pro parte- ook voor de gehele wiek gebruikt. Zie ook afb. 34 en de toelichting bij het lemma ɛroedeɛ.' [N O, 1g; Sche 28; A 42A, 62; A 42A, 63; monogr.; N O, 6b; N O, 6c]
II-3
|
32733 |
eindvoor |
le(t)ste voor:
lęstǝ [voor] (L288c Eind)
|
Dit lemma omvat enkele benamingen die werden opgegeven of door hun algemeenheid bruikbaar konden worden geacht voor zowel de laatste voor in het midden als voor die aan de zijkant van de akker.
I-1
|
24142 |
ekster |
egerst:
aegerst (L288c Eind)
|
ekster
III-4-1
|
28846 |
elastiek |
elastiek:
stik (L288c Eind)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|
19686 |
emmer |
emmer:
eͅi̯.mər (L288c Eind)
|
emmer
III-2-1
|
24313 |
engerling, larve van de meikever |
spekworm:
spekwôrrem (L288c Eind)
|
meikeverlarve
III-4-2
|
24971 |
ergens, hier of daar |
ergens:
ps. blz. 21 van deel 2 (N-W).
êrreges (L288c Eind),
evers:
Verouderd BO.
aevers (L288c Eind)
|
ergens, hier of daar
III-4-4
|