24681 |
kalmoes |
kalmoes:
aromatische wortelstok
kâlmoos (L288c Eind),
kermiswortel:
kêrmeswortel (L288c Eind)
|
kalmoes
III-4-3
|
19694 |
kamer |
kamer:
kāmər (L288c Eind)
|
kamer
III-2-1
|
20625 |
kandijsuiker |
borstsuiker:
borssókker (L288c Eind, ...
L288c Eind)
|
bruine kristalsuiker, kandijsuiker || grove kandijsuiker
III-2-3
|
20836 |
kaneel |
kaneel:
kenieël (L288c Eind),
kaneelpijpje:
kenieëlpiêpke (L288c Eind)
|
kaneel || pijpje kaneel
III-2-3
|
27982 |
kant |
kant:
ka.nt (L288c Eind)
|
Fijn, licht weefsel van linnen, garen, zijde, ook goud- of zilverdraad met opengewerkte patronen en opgelegde tekeningen, dat tot versiering van randen en boorden en als tussenzetsel dient (Van Dale, pag. 1281). Men kent Brusselse, Mechelse, Brugse enz. kant. Verder onderscheidt men echte en nagemaakte, valse kanten en machinale, met een machine vervaardigde kant. Men gebruikt kant voor witte schorten, kussenslopen, voor kleren (Q 121c), gordijnen en ondergoed (Q 99*), en voor lakens (P 219, meestal machinale kant). [N 62, 81a; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.]
II-7
|
18677 |
kap van een lange schoudermantel |
cape (eng.):
keep (L288c Eind)
|
kap van lange schoudermantel zonder mantel [kovel, keuvel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18691 |
kapotjas |
kapotjas (<fr.):
kapotjas (L288c Eind)
|
kapotjas, in de betekenis van kostuum(onderdeel); betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18944 |
karakter (aard) |
wezen:
waeze (L288c Eind, ...
L288c Eind)
|
karakter || wezen, karakter
III-1-4
|
20653 |
karnemelk |
botermelk:
buǝtǝrmɛlǝk (L288c Eind)
|
De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.]
I-11
|