20650 |
kotelet, ribstuk |
kotelet:
Fr. cotelet Verklw. korteletje
kortelet (L288c Eind)
|
varkenscotelet
III-2-3
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
dompig (weer):
dompig (L288c Eind),
donker (weer):
dónker wéér (L288c Eind),
motlucht:
motlocht (L288c Eind)
|
mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
31179 |
koudsmid |
koudsmid:
kǭtsmiǝt (L288c Eind)
|
Smid of werkman in smederijen die metaal in koude toestand met vijl, beitel, hamer, boor, schraper, draadsnijwerktuigen, draaibank, etc., bewerkt. Zie ook het lemma "bankwerker" in WLD II. 5, pag. 46 en de toelichtingen bij de lemmata "koperslager" en "blikslager". [monogr.]
II-11
|
19621 |
kouter |
kouter:
kǫu̯tǝr (L288c Eind)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
19231 |
kouwe drukte |
ambras:
âmbras (L288c Eind),
bezwei:
bezwêj (L288c Eind),
kaskenades:
alleen in mv.
kiskenaatjes (L288c Eind)
|
bezwaarlijke drukte, overbodige drukte || koude drukte, smoesjes || overdreven drukte
III-1-4
|
26087 |
kozijn |
romp:
rōmp (L288c Eind)
|
Houten of metalen raamwerk, bestaande uit twee stijlen met een boven- en onderdorpel, waarin een deur of raam wordt aangebracht. In Q 113 zijn kozijnen pas kort in gebruik. Voorheen paste men een constructie toe die 'blindraam' of 'rabat' werd genoemd. Daarbij werd in de massief gemetselde muur een opening gelaten waarin later het deur- of raamkozijn werd geplaatst. Het houtwerk van zo'n blindraam werd door middel van de pleisterlaag vastgezet. De kozijnen die tegenwoordig worden gebruikt, zijn dikker dan het kozijn dat bij de blindramen gebruikelijk was. Zij steken aan de binnen- en aan de buitenkant verder naar voren en worden vastgezet met behulp van kozijnankers, die tussen de voegen van de beide spouwmuren worden gemetseld. In verband met deze verankering in het metselwerk wordt het kozijn van tevoren geplaatst (Lochtman, pag. 42). Zie ook het lemma 'Muurraam'. [N 32, 10a-c; N 55, 6a-c; monogr.; div.]
II-9
|
34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
kraaien:
kręi̯ǝ (L288c Eind)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
kroeënekraan (L288c Eind)
|
kroenekraan
III-4-1
|
24197 |
kramsvogel |
dubbele lijster:
döbbele liêster (L288c Eind)
|
kramsvogel
III-4-1
|
21031 |
kreeft |
kreeft:
krieëft (L288c Eind)
|
kreeft
III-2-3
|