24880 |
kweek |
puinen:
mv.
puîne (L288c Eind)
|
kweekgras
III-4-3
|
33552 |
kweepeer |
kweepeer:
kwieëpaer (L288c Eind)
|
kweepeer
I-7
|
24807 |
kwijnen van een plant |
kwelen:
kwaele (L288c Eind, ...
L288c Eind)
|
kwijnen ve plant || kwijnen ve plant, vergaan
III-4-3
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
ringlaag:
reŋklǭx (L288c Eind)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33649 |
laagliggende akker |
lage grond:
līǝgǝ gronjtj (L288c Eind)
|
Een aantal woordtypen duiden niet zozeer op een afgebakend perceel, een akker, maar meer algemeen op laagliggende grond. [N 11, 2b]
I-8
|
33650 |
laagte in een akker |
zonk:
zøŋk (L288c Eind)
|
Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.]
I-8
|
19138 |
lachen |
lachen:
lache (L288c Eind)
|
lachen
III-1-4
|
19627 |
lampenkap |
lampenkap:
la.mpəkap (L288c Eind)
|
lampenkap
III-2-1
|