e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eind

Overzicht

Gevonden: 1638
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leidekker leiendekker: lɛjǝndękǝr (Eind) De man die daken van huizen, kerken en torens met leien dekt. Zie ook het lemma 'Daklei'. [N 64, 137e; N 30, 3e; monogr.; div.] II-9
lelie (lilium) doodsbloem: doeëtsbloom (Eind) witte lelie III-2-1
lente, voorjaar lente: (meervoud: lîntjes).  lîntje (Eind) voorjaar, lente III-4-4
lepel lepel: liəpəl (Eind) lepel III-2-1
leunstoel leunstoel: lø͂ͅnstōl (Eind) leunstoel III-2-1
leven (zn.) leven: zn  laeve (Eind) leven III-2-2
libel en waterjuffer poppenschreur: póppeschruuër (Eind) libel, beekjuffer III-4-2
licht, steenlicht vonderwerk: vǫndǝrwę.rǝk (Eind) De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld] II-3
lichte overjas falcon: [<Fr. falcon?]  falkon (Eind) herenoverjas, lichte ~ [sertoe] [N 23 (1964)] III-1-3
lichtgeraakt, kregel kreeg: kraêf (Eind), neutelig: nuuëtelig (Eind), neutelijk: nuuëtelik (Eind) kregel, gemelijk, prikkelbaar || vervelend, lastig, prikkelbaar, humeurig III-1-4