e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eind

Overzicht

Gevonden: 1638
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
manchetknoop manchetknoopje: mansjetknuipkes (Eind) manchetknoopjes [N 23 (1964)] III-1-3
mand ben: bɛn (Eind) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12
mandenmaker korver: kø̜rvǝr (Eind), mandenmaker: ma.ŋǝmē̜kǝr (Eind) Iemand die manden en andere producten maakt van wissen. [N 40, 12; N 40, 36; monogr.] II-12
mandenmakersschaar korfscheer: kǫrǝfsxīǝr (Eind) Schaar waarmee de mandenmaker de wissen op maat knipt en de uiteinden van de bodemstekken afknipt. Zie ook afb. 267. [N 40, 41; monogr.] II-12
mangel, wringer mangel: ma.ŋəl (Eind) mangel III-2-1
mannelijk jong van de geit bokje: bø̜kskǝ (Eind) [N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21] I-12
mannelijk kuiken haantje: hē̜nkǝ (Eind) [N 19, 41b; L A2, 507] I-12
mannelijk schaap bok: bok (Eind) Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12
mannelijke eend wieler: wieler (Eind) woerd, mannetjeseend III-4-1
mannelijke gans gant: gaantj (Eind) gent, mannetjesgans III-4-1