e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eind

Overzicht

Gevonden: 1638
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nazaat nazaat: naozaat (Eind) nakomeling, afstammeling III-2-2
neef neef: naef (Eind) neef III-2-2
nest nest: nest (Eind) nest III-4-1
nestelen timmeren: tummere (Eind) nest bouwen III-4-1
nestverlater vlug: vlögk (Eind, ... ) vogeltje || vogeltje, vlug III-4-1
neteldoek neteldoek: nētǝldōk (Eind) Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.] II-7
neusring wroetring: vrø̄treŋk (Eind) Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.] I-12
nicht nicht: nicht (Eind) nicht III-2-2
niet drachtig gust: gø̜st (Eind) [JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.] I-11
nietsnut nikswaard: nikswaert (Eind) nietsnut, iemand die voor niets deugt III-1-4