33273 |
lijnzaad, vlaszaad |
lijzend:
lēzǝnt (L430p Einighausen)
|
Linum usitatissimum L. Lijnzaad is de gebruikelijke naam voor het zaad van de vlasplant en, in verband met de olieproduktie, ook voor het gewas. Zie paragraaf 4.2 en in het bijzonder het lemma Vlas. Uit de gerepelde en gedorste zaadbollen wordt olie geslagen, de lijnolie; de overblijvende pulp is een gezocht veevoer. De vormen die hier zijn samengebracht onder de typen lijzend en lijzens zijn te beschouwen als varianten van lijzaad, met een bijzondere verzwaring van het eerste lid. Ze zijn als afzonderlijke typen behandeld vanwege de samenstellingen in dit lemma en in de volgende lemmaɛs. [S 22; Wi 18; monogr.; add. uit JG 1b; L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
24567 |
lijsterbes |
krammeskers:
s = sch van het Duitse woord Schule
krammeskeese (L430p Einighausen)
|
lijsterbes (Sorbus aucuparia) [DC 26 (1954)]
III-4-3
|
33676 |
limburgse klei |
kleefgrond:
klē̜fgronjtj (L430p Einighausen),
leem:
lē̜i̯m (L430p Einighausen),
lęi̯m (L430p Einighausen)
|
Vraag N 27, 42 vroeg naar benamingen voor löss of ø̄Limburgse kleiø̄ en vraag N 27, 45 naar die voor de ø̄bruine, taaie, Limburgse klei, vooral langs hellingenø̄. Op grond van de antwoorden zijn deze vragen tot √©√©n lemma versmolten. Van Dale (elfde druk, blz. 1610) definieert löss als volgt: ø̄vruchtbare, weinig plastische leemsoort, licht vuilgeel of roodgeel van kleur, in Nederland ook wel Limburgse klei genoemdø̄. [N 27, 42; N 27, 45; N 27, 33]
I-8
|
24821 |
lindeblad |
lindeblad:
linjeblaad (L430p Einighausen)
|
lindeblad [SGV (1914)]
III-4-3
|
21478 |
liniaal |
lijnes:
lienes (L430p Einighausen)
|
liniaal [SGV (1914)]
III-3-1
|
28772 |
linnen, linnengoed |
lijnen:
linǝ (L430p Einighausen)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
17617 |
lip |
lip:
lup (L430p Einighausen),
lŭp (L430p Einighausen)
|
lip [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
24528 |
lisdodde |
luusel:
-
luu:sel (L430p Einighausen)
|
lisdodde [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
18967 |
list |
fint:
Opm. hê hêt finte veil = men moet zich voor hem wachten; hij is niet te vertrouwen.
fint (L430p Einighausen)
|
fint (list, barstje) [SGV (1914)]
III-1-4
|
18051 |
litteken |
lijmteken:
liemteike (L430p Einighausen)
|
litteken [SGV (1914)]
III-1-2
|