id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17984 | mankeren | mankeren: mankeire (Einighausen), schelen: sjêle (Einighausen) | mankeren [SGV (1914)] || schelen, mankeren [SGV (1914)] III-1-2 |
34051 | mannelijk kalf | durenkalf: dȳrǝ[kalf] (Einighausen), stiertje: štīrkǝ (Einighausen) | [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11 |
34052 | mannelijk kalf dat van tanden begint te wisselen | stier: štīr (Einighausen) | Algemeen kan men zeggen dat het hier gaat om een kalf van ongeveer één jaar oud. [N 3A, 16; add. uit N 3A, 15] I-11 |
34393 | mannelijk schaap | bok: bok (Einighausen), schapenbok: sǭpǝbok (Einighausen) | Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12 |
21918 | mannelijke duif | hoorn: hoare (Einighausen) | Mannetjesduif. [SGV (1914)] III-3-2 |
24204 | mannelijke eend | wenderik: wēndǝrek (Einighausen), wē̜ndǝrek (Einighausen), węndrek (Einighausen) | [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.] I-12 |
24206 | mannelijke gans | gant: gāntj (Einighausen) | [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.] I-12 |
34446 | mannelijke geit | bok: bok (Einighausen), geitenbok: gęi̯tǝbok (Einighausen) | [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12 |
24456 | mannelijke meikever | mulder: mölder (Einighausen) | meikever, met veel wit stof [DC 18 (1950)] III-4-2 |
24207 | mannelijke merel | meldermannetje: mèldermenke (Einighausen) | mannetjesmerel [DC 06 (1938)] III-4-1 |