20925 |
mede |
honingsbier:
honingsbeir (L430p Einighausen)
|
mede (drank) [SGV (1914)]
III-2-3
|
21038 |
meel |
meel:
mę̄l (L430p Einighausen)
|
Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b]
II-3
|
26517 |
meelbak |
schoot:
šǭt (L430p Einighausen)
|
De houten bak onderaan de meelpijp waaraan de te vullen meelzak wordt bevestigd. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24c; A 42A, 41; Sche 56; Vds 164; Jan 168; Coe 153; Grof 182; N D, 23; monogr.; A 42A, 40; N O, 24a; N D, 33]
II-3
|
24421 |
meelmijt |
meelworm:
idiosyncr. + soms fon. schrift Engels
mälwôrrem (L430p Einighausen),
mijt:
idiosyncr. + soms fon. schrift Engels
mīēt (L430p Einighausen)
|
mijt die in vochtig meel leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24422 |
meelworm, larve van de meeltor |
meelworm:
idiosyncr. + soms fon. schrift Engels ae = ae van Engels foentisch schrift
maelwôrrəmə (L430p Einighausen)
|
meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25524 |
meelzeef |
zeef:
zēf (L430p Einighausen)
|
Handwerktuig waarmee men de grovere bestanddelen uit het meel kan zeven. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømeelŋ- het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; JG 1c; JG 2c; l 48, 35II; Lu 2, 35II; Grof 256; monogr.; JG 1b add.]
II-3
|
26607 |
meer graan willen, gezegd van de steen |
gaarne zijn:
gę̄r zēn (L430p Einighausen)
|
[N O, 34l]
II-3
|
34229 |
meer melk gaan geven |
bijkomen:
(de koe) kømp bi (L430p Einighausen)
|
[N 3A, 68]
I-11
|
20407 |
meerderjarig |
mondig:
mŭnjig (L430p Einighausen)
|
mondig [SGV (1914)]
III-2-2
|
32635 |
meerscharige ploegen |
drieschaarder:
drīšē̜rdǝr (L430p Einighausen)
|
Met een meerscharige ploeg wordt een ploeg bedoeld die uitgerust is met twee, drie of meer scharen en waarmee evenzovele voren tegelijk omgeploegd worden. Over het algemeen - en uit een aantal benamingen blijkt dat ook - gebruikt men deze ploeg voor het oppervlakkig ploegwerk met name voor het omploegen van een stoppelveld. Van de onderstaande woordtypen die met drie- beginnen, vertegenwoordigt het eerste lid tevens dialectvarianten van het type drij. [N 11, 30; N 11A , 75 a-c ; N J, 10; JG 2b-4, 1; monogr.]
I-1
|