26664 |
molenpaard |
molenpaard:
[molen]pę̄rt (L430p Einighausen)
|
Het paard voor de molenkar. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 38s; Grof 266; monogr.]
II-3
|
26068 |
molentrap |
trap:
trap (L430p Einighausen)
|
De trap aan de voorweeg van de standerdmolen. Zie ook afb. 21. [N O, 48f; Sche 17]
II-3
|
26661 |
molenvat |
vat:
vāt (L430p Einighausen
[(ongeveer 20 kg)]
)
|
Een vat waarmee alle meelzakken op het juiste gewicht worden gebracht. [N O, 38n]
II-3
|
25948 |
molenvolk |
muldersknechten:
mø̜ldǝšknɛxtǝ (L430p Einighausen)
|
Algemene benaming voor het personeel van een molen. [N O, 40h]
II-3
|
25985 |
molenweg |
molenweg:
[molen]wę̄x (L430p Einighausen)
|
De weg die naar de molen leidt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 39e]
II-3
|
32856 |
molshoop in het grasland |
mouteropsheuvel:
mǫu̯trǫpshø̄vǝl (L430p Einighausen)
|
Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.]
I-3
|
17758 |
mond |
mond:
mŭndj (L430p Einighausen),
mŭnj (L430p Einighausen),
møndj (L430p Einighausen)
|
mond [SGV (1914)] || Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)] || monden [SGV (1914)]
III-1-1
|
34207 |
mond- en klauwzeer |
mond- en klauwzeer:
monjtj ɛn klau̯wzēr (L430p Einighausen)
|
Een zeer besmettelijke ziekte, veroorzaakt dor een virus. De eerste verschijnselen zijn stijfheid, vermindering in de melk, hoge koorts, sterke speekselafscheiding. Daarna ontstaan er blaren op het slijmvlies van de mond en de tong, aan de spenen en tussen de klauwen. Ook inwendig kunnen blaren voorkomen. De grootste schade wordt veroorzaakt door allerlei bij- en naziekten zoals verwerpen bij drachtige dieren, zeer ernstige uierontstekingen, langdurige kreupelheden, klauwontstekingen en misvormingen van de klauwen, uitgebreide etteringen en longaandoeningen (Berns 1983, blz. 181). Zie ook het lemma ''mond- en klauwzeer'' in wbd I.3, blz. 484-486. De gegevens van A 48A, 21 zijn verwerkt in de aflevering over het kleinvee (wld I.12) in het lemma ''mond- en klauwzeer'' (1.1.7). [N 3A, 80a; monogr.]
I-11
|
23222 |
monnik |
pater (lat.):
pater (L430p Einighausen)
|
monnik [SGV (1914)]
III-3-3
|
23224 |
morgengebed |
morgengebed:
mörgegebêd (L430p Einighausen)
|
morgengebed [SGV (1914)]
III-3-3
|