24357 |
muis |
muis:
moes (L430p Einighausen)
|
muis [SGV (1914)]
III-4-2
|
24437 |
muis (mv.) |
muis (mv.):
muus (L430p Einighausen)
|
muizen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
20122 |
muizen |
muizen:
\'Es de katte moeze, mauwe (a) ze neet = Bij het eten spreekt men niet\'
moeze (L430p Einighausen)
|
muizen (ww) [SGV (1914)]
III-2-1
|
24926 |
mul (zand) |
mul:
möl (L430p Einighausen)
|
mul [SGV (1914)]
III-4-4
|
33687 |
mulle grond |
moude:
mau̯ (L430p Einighausen),
mul:
mø̜l (L430p Einighausen)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
34069 |
muntige koe |
lege koe:
lēx [koe] (L430p Einighausen),
manse koe:
mau̯s [koe] (L430p Einighausen)
|
Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28]
I-11
|
18632 |
muts met pompon |
muts:
mótsj (L430p Einighausen)
|
muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
mötsj (L430p Einighausen),
pats:
meest gebruikt
patsj (L430p Einighausen)
|
muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
schansenhoop:
Algemene opmerking: deze vragenlijst is letterlijk overgenomen, zoals invuller het genoteerd heeft!
sjansənhoup (L430p Einighausen),
schansenmijt:
sjansemiet (L430p Einighausen),
Algemene opmerking: deze vragenlijst is letterlijk overgenomen, zoals invuller het genoteerd heeft!
sjansəmiet (L430p Einighausen)
|
houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] || houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)]
I-7
|
30091 |
muur |
muur:
mūr (L430p Einighausen)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|