24863 |
paarse dovenetel |
violette dovenetel:
flɛtǝ dǫu̯fnētǝl (L430p Einighausen)
|
Lamium purpureum L. De dovenetelsoort (zie het lemma Dovenetel, Algemeen) met lichtpaarse bloemen. Deze soort komt zeer algemeen voor op bouwland, in moestuinen en wegbermen en wordt 10 tot 30 cm hoog. De plant bloeit van maart tot oktober. Als de opgave identiek is aan die van het lemma Dovenetel, Algemeen, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. Dit lemma kan alleen gelezen worden als aanvulling op het lemma Dovenetel, Algemeen. [A 13, 12b; A 60A, 75; monogr.]
I-5
|
33333 |
pachtboer |
pachter:
pē̜ ̞xtǝr (L430p Einighausen)
|
Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI]
I-6
|
21690 |
pachten |
pachten:
pɛxtǝ (L430p Einighausen)
|
[S 27; monogr.]
I-6
|
33334 |
pachtersvrouw |
pachterse:
pęxtǝšǝ (L430p Einighausen)
|
[S 27, Wi 2; monogr.]
I-6
|
24362 |
pad |
kroddel:
kroddel (L430p Einighausen, ...
L430p Einighausen)
|
pad [DC 07 (1939)] || pad (dier) [SGV (1914)]
III-4-2
|
21261 |
pad, paadje |
pad, paadje:
paad, pê (L430p Einighausen),
voetpad, voetpaadje:
voutpaad, voutpê (L430p Einighausen)
|
pad, paden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-1
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
jodenvlees:
jŭddevleisj (L430p Einighausen)
|
paddestoel [SGV (1914)]
III-4-3
|
18170 |
pak, kostuum |
kostuum:
ei nuud kèstuum (L430p Einighausen),
montering:
mantoering (L430p Einighausen),
pak:
ei nuud pak (L430p Einighausen),
pak (L430p Einighausen)
|
kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)] || pak [SGV (1914)] || pak [een nieuw ~] [SGV (1914)]
III-1-3
|
24293 |
paling, aal |
aal:
eel (L430p Einighausen, ...
L430p Einighausen),
geen verschil
eel (L430p Einighausen)
|
aal [SGV (1914)] || aal, paling [DC 10 (1941)]
III-4-2
|
30223 |
panlatten |
daklatten:
dāklatǝ (L430p Einighausen)
|
De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.]
II-9
|