21063 |
peul |
schaal:
sjāālĕ (L430p Einighausen)
|
de peulen, de doppen van erwten of bonen [N Q (1966)]
III-2-3
|
33508 |
peul, dop (znw) |
schaal:
sjālə (L430p Einighausen)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
33522 |
peulen, doppen (ww.) |
keveren:
keevere (L430p Einighausen)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
20662 |
peulvruchten afhalen |
bonen halen:
bone hoale (L430p Einighausen),
ranken:
rènge (L430p Einighausen)
|
boonen afhalen [SGV (1914)] || erwten of bonen afhalen, van draden ontdoen [N Q (1966)]
III-2-3
|
20815 |
peulvruchten doppen |
keveren:
kēēvĕrĕ (L430p Einighausen)
|
erwten of bonen doppen, ontpeulen [N Q (1966)]
III-2-3
|
33055 |
pikbinder |
zelfbinder:
zɛlǝf˱bęnjǝr (L430p Einighausen)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
24225 |
pimpelmees |
bijmus:
biemùš (L430p Einighausen)
|
Hoe heet de pimpelmees? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
26230 |
pin |
pen:
pęn (L430p Einighausen)
|
De ijzeren pin aan het achtereinde van de molenas in windmolens. Zie afb. 48. Zie ook het lemma ɛtapɛ. Het betreft daar het uiteinde van de molenboom in watermolens.' [N O, 10s]
II-3
|
26041 |
pinband |
pinband:
penbantj (L430p Einighausen
[(meervoud: penbęntj)]
)
|
De balk achter de penbalk in het voorkeuvelens van de standerdmolen. Zie ook afb. 15. [N O, 45d]
II-3
|
24881 |
pinksterbloem |
lieveherehandje:
livenhērǝnhęntjǝ (L430p Einighausen),
fon.
leivenhe:renhendje (L430p Einighausen)
|
Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.] || pinksterbloem [DC 17 (1949)]
I-5, III-4-3
|