18420 |
pofmouw |
pofmouw:
pofmoew (L430p Einighausen)
|
pofmouw van jurk of blouse [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19418 |
poken |
ragelen:
rōͅxələ (L430p Einighausen)
|
poken [SGV (1914)]
III-2-1
|
17657 |
pols |
pols:
pols (L430p Einighausen)
|
pols [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18292 |
polsmof |
mof:
mof (L430p Einighausen)
|
polsmof, kort gebreid kledingstuk ter verwarming van pols en hand [sjtoek, polsmof, handmufke, armmufke, molleke, moefke] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18504 |
pompon van een muts |
floche (fr.):
flōēs (L430p Einighausen)
|
pluim van een muts [floes] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19474 |
pook |
stovenijzer:
štoͅu̯vənīzər (L430p Einighausen)
|
pook [SGV (1914)]
III-2-1
|
19957 |
poort |
poort:
pǭrt (L430p Einighausen)
|
Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s]
I-6
|
33172 |
pootgoed, pootaardappelen |
poter:
pø̄tǝr (L430p Einighausen),
zaadaardappelen:
zād[aardappelen] (L430p Einighausen),
zaadgoed:
zǭt˲gōt (L430p Einighausen)
|
Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22]
I-5
|
34174 |
pootjesblaas |
tweede waterblaas:
twēdǝ wātǝrblǭs (L430p Einighausen)
|
De tweede blaas waarin de voorpoten van het kalf zitten. [N 3A, 52b]
I-11
|
24490 |
populier (alg.) |
popelaar:
poapelêr (L430p Einighausen)
|
populier [SGV (1914)]
III-4-3
|